Veiligheidstechnische richtlijnen
voor vloeibaar gas-motorvoertuigen
Hauptverband der gewerblichen Berufsge-
nossenschaften e.V. (HVBG, Hoofdver-
bond van de industriële
beroepsgenootschappen, zorgt voor werk-
nemersbescherming). Vloeibare gassen
(drijfgassen) zijn butaan en propaan of bu-
taan/propaan-mengsels. Ze worden in spe-
ciale flessen geleverd. De bedrijfsdruk van
deze gassen is afhankelijk van de buiten-
temperatuur.
Gevaar
Explosiegevaar! Vloeibaar gas niet als ben-
zine behandelen. Benzine verdampt lang-
zaam, vloeibaar gas gaat direct over in een
gas. Het gevaar dat de ruimte zich met gas
vult en dit ontvlamt is dus bij vloeibaar gas
groter dan bij benzine.
Gevaar
Verwondingsgevaar! Alleen gasflessen ge-
vuld met drijfgas volgens DIN 51622 van
kwaliteit A of B, al naar gelang de omge-
vingstemperatuur gebruiken.
Voorzichtig
Huishoudelijk gas is per definitie verboden.
Toegelaten zijn voor de gasmotor vloeibare
gasmengsels van propaan/butaan waar-
van de mengverhouding tussen 90/10 tot
30/70 ligt. Vanwege het betere gedrag bij
een koude start, dient bij buitentemperatu-
ren onder 0 °C (32 °F) bij voorkeur vloei-
baar gas met een hoge propaanverhouding
te worden gebruikt, omdat dit al bij lage
temperaturen verdampt.
Verplichtingen van de bedrijfsleiding en
de werknemers
Alle personen die vloeibaar gas hante-
–
ren, zijn verplicht, kennis te nemen van
de informatie over de eigenschappen
van vloeibare gassen, om een veilige
bedrijfsvoering te kunnen garanderen.
Deze publicatie dient steeds bij de
veegmachine aanwezig te zijn.
Onderhoud door vakkundige personen
Drijfgasinstallaties dienen regelmatig,
–
tenminste één keer per jaar, door een
vakkundig persoon op werking en dicht-
heid gecontroleerd te worden (volgens
BGG 936).
De controle dient schriftelijk te worden
–
vastgelegd. Aan de controle liggen de §
33 en § 37 UVV "Verwendung von Flüs-
siggas" (gebruik van vloeibaar gas,
BGV D34) ten grondslag.
Als algemene voorschriften gelden de
–
richtlijnen van de Duitse Verkeersminis-
ter voor de controle van voertuigen
waarvan de motoren op vloeibare gas-
sen lopen.
Inbedrijfstelling/gebruik
Het gas mag steeds maar uit één fles
–
tegelijk worden getapt. Wordt het gas
uit meerdere flessen tegelijk gehaald,
kan het gebeuren dat het vloeibare gas
uit een fles in een andere loopt.
Daardoor zou de overvulde fles na het
sluiten van het ventiel (zie B. 1 van
deze richtlijnen) blootstaan aan een on-
toelaatbare drukstijging.
Bij het inbouwen van de volle fles be-
–
vindt zich de markering voor de juiste
positie van de fles "onder" (aansluit-
schroefdraad wijst loodrecht naar bene-
den).
Het wisselen van gasfles dient zorgvuldig
te geschieden. Bij het in- en uitbouwen
moet de gasuitgangsnippel van het fles-
ventiel door een met een sleutel vast aan-
gedraaide afsluitmoer zijn afgedicht.
Ondichte gasflessen mogen niet meer
–
worden gebruikt. Ze dienen met inacht-
neming van alle voorzorgsmaatregelen
direct in de open lucht door afblazen te
worden leeggemaakt en dan als on-
dicht te worden gekenmerkt. Bij het af-
leveren of ophalen van beschadigde
flessen dient de uitlener of diens repre-
sentant (tankbediende bijv.) direct
schriftelijk van de bewuste schade op
de hoogte te worden gebracht.
Voordat de gasfles wordt aangesloten,
–
dient de aansluitnippel op deugdelijk-
heid gecontroleerd te worden.
Na het aansluiten van de fles moet
–
deze met schuimvormende middelen
op dichtheid gecontroleerd worden.
De ventielen dienen langzaam te wor-
–
den geopend. Het openen en sluiten
mag niet met behulp van slaggereed-
schap plaatsvinden.
Brand met vloeibaar gas enkel blussen
–
vanop een veilige afstand en met vol-
doende dekking.
- uitsluitend met droog koolzuur of met
koolzuurgas blussen.
- voor de koeling van het gasreservoir
overvloedig water gebruiken.
De gehele vloeibaar-gas-installatie
–
dient voortdurend op bedrijfsveiligheid
en in het bijzonder op dichtheid gecon-
troleerd te worden. Het gebruik van het
voertuig met een ondichte gasinstallatie
is verboden.
Voor het losmaken van de buis- c.q.
–
slangverbinding dient het flesventiel te
worden gesloten. De aansluitmoer aan
de fles komt langzaam en eerst maar
weinig los, omdat anders het gas dat
zich nog in de leiding bevindt en onder
druk staat spontaan zou uittreden.
Als het gas uit een grote container
–
wordt getankt, dan dienen de eenduidi-
ge voorschriften bij de betreffende
groothandel in vloeibaar gas te worden
opgevraagd.
Gevaar
Verwondingsgevaar!
Vloeibaar gas in vloeibare vorm geeft
–
wonden door bevriezing op de blote
huid.
Na de demontage moet de sluitmoer
–
vast op de aansluit-schroefdraad van
de fles worden geschroefd.
NL
2
-
Om de dichtheid te controleren dienen
–
zeepwater, Nekal-oplossing of een an-
der schuimend middel te worden ge-
bruikt. Het aflichten van de vloeibaar-
gasinstallatie met een open vlam is ver-
boden.
Bij het wisselen van losse installatie-on-
–
derdelen dienen de inbouw-voorschrif-
ten van de fabrikant in acht te worden
genomen. Daarbij dienen fles- en
hoofdafsluitventielen te worden geslo-
ten.
Er dient voortdurend toezicht te worden
–
gehouden op de toestand van de elek-
trische installatie van de vloeibaar-gas-
voertuigen. Vonken kunnen bij
lekkages van de gasvoerende installa-
tie-onderdelen explosies veroorzaken.
Wanneer een vloeibaar-gasvoertuig
–
langere tijd heeft stilgestaan, dient de
garage voor de inbedrijfstelling van het
voertuig of van de bijbehorende elektri-
sche installatie grondig geventileerd te
worden.
Ongevallen in verband met gasflessen
–
of met de vloeibaargas-installatie die-
nen direct aan de Berufsgenossen-
schaft (arbo-dienst) of het bevoegde
Gewerbeaufsichtsamt (branche-in-
spectie) te worden gemeld. Beschadig-
de onderdelen dienen tot aan het einde
van het onderzoek te worden bewaard.
In de garages en opslagruimtes en de re-
paratie-werkplaatsen
De opslag van drijfgas- c.q. vloeibaar-
–
gasflessen dient volgens de Vorschrif-
ten TRF 1996 (Technische regels
vloeibaargas, zie DA bij de BGV D34,
Bijlage 4) te worden uitgevoerd.
Gasflessen dienen staand te worden
–
bewaard. Open vuur en roken zijn bij de
opslag van containers en tijdens de re-
paratie niet toegestaan. In de open
lucht opgeslagen flessen dienen tegen
onbevoegde toegang te zijn beveiligd.
Lege flessen dienen te allen tijde zijn
dichtgedraaid.
De fles- en hoofdafsluitventielen dienen
–
direct na het in de garage zetten van het
motorrijtuig te worden dichtgedraaid.
Voor de ligging en uitvoering van de ga-
–
rages voor vloeibaargas-voertuigen
gelden de bepalingen van de Reichsga-
ragenordnung (rijksgarageverordening)
en de betreffende Landes-Bauordnung
(provinciale bouwverordening).
De gasflessen dienen in speciale, van
–
de garages gescheiden ruimtes te wor-
den opgeslagen (zie DA bij de BGV
D34, bijlage 2).
De in de ruimtes gebruikte elektrische
–
looplampen dienen van een gesloten,
afgedichte overstolp en van een sterke
veiligheidskooi te zijn voorzien.
Bij werkzaamheden reparatiewerk-
–
plaatsen dienen de fles- en hoofdaf-
sluitventielen te worden gesloten en de
drijfgasflessen tegen overmatige warm-
te te worden afgeschermd.
67