Instructies
de compressor te verkrijgen.
• Bepaal de fasevolgorde door een fasemeter te
gebruiken om zo de fasevolgorde van de lijnfa-
sen L1, L2 en L3 vast te stellen.
• Sluit de lijnfasen L1, L2 en L3 respectievelijk aan
op de terminals T1, T2 en T3 van de voedings-
schakelaar.
8 – Beveiliging
Smeltveiligheid niet aanwezig in eenheid;
vervangen door adapterplug.
Eenheid heeft vloeistofvat met adapterplug met
3/8» NPT aansluiting. Installateur/eindgebruiker
kan kiezen uit meerdere opties zoals vermeld in
EN378-2: 2016 Artikel § 6.2.2.3
• De unit/installatie waarin de unit is gemonteerd/
geïntegreerd, moet aan de PED voldoen.
• Let
op
voor
extreem
hete
componenten.
• Let
op
voor
bewegende
Stroomtoevoer moet worden afgeschakeld
tijdens onderhoud.
9 – Het systeem vullen
• Draag persoonlijke beschermingsmiddelen zo-
als een veiligheidsbril en werkhandschoenen.
• Start de compressor nooit onder een vacuüm.
Laat de compressor uitgeschakeld.
• Controleer of het oliepeil tussen ¼ en ¾ van het
compressoroliekijkglas staat vooraleer koelmid-
del te vullen. Als er meer olie nodig is, raadpleeg
dan het compressorlabel voor het type olie.
• Gebruik enkel het koelmiddel waarvoor het ap-
paraat is ontworpen.
• Vul het koelmiddel in vloeibare fase in de con-
densor- of vloeistofopening. Zorg ervoor dat het
systeem traag wordt gevuld tot 4 – 5 bar voor
R404A/R507A/R407A/R407F/R448A/R449A
R452A, en ong. 2 bar voor R134a/R513A.
• Vul geen vloeibaar koelmiddel bij via de zuiglei-
ding.
• Het is niet toegelaten additieven bij de olie en/
of het koelmiddel te mengen.
• De resterende vulling wordt pas toegevoegd
wanneer de installatie een stabiel nominaal ni-
veau heeft bereikt tijdens de werking.
• Laat de vulcilinder nooit zitten op het circuit.
10 – Controle voor ingebruikname
Gebruik veiligheidsapparatuur zoals een pres-
sostaat en een mechanische ontlastklep in over-
eenstemming met de geldende algemene en
plaatselijke voorschriften en veiligheidsnormen.
Zorg ervoor dat ze actief zijn en correct zijn inge-
steld.
Controleer of de instellingen van hogedruk-
pressostaten en ontlastkleppen niet hoger zijn
dan de maximale werkdruk van de systeemon-
derdelen.
• Controleer of alle elektrische verbindingen cor-
rect zijn aangesloten en voldoen aan de plaatse-
lijke regelgeving.
• Als er een carterverwarming moet worden ge-
bruikt, dan moet deze tenminste 12 uur voor de
eerste opstart ingeschakeld worden en bij op-
start na langdurige perioden van stilstand.
11 – Opstarten
• Start het apparaat nooit wanneer er geen koel-
middel gevuld is.
• Alle serviceventielen moeten in de open positie
staan. Zie afbeelding 3.
• Controleer de overeenkomst tussen het appa-
raat en voeding.
• Controleer of de carterverwarming werkt.
• Controleer of de ventilator vrij kan draaien.
• Controleer of de beschermfolie van de achter-
kant van de condensor werd verwijderd.
© Danfoss | DCS (CC) | 2020.06
• Breng de HP/LP-druk in evenwicht.
• Bij het aanzetten van het apparaat moet deze
meteen starten. Als de compressor niet start,
controleer dan de bedrading, de spanning op
de aansluitingen en de fasevolgorde.
• Mogelijke omgekeerde draairichting van een
3-fasige compressor kan worden gedetecteerd
door de volgende kenmerken: de eenheid is uit-
gerust met een fase-omkerend relais en de com-
pressor start niet, de compressor bouwt geen
druk op, hij produceert abnormaal veel lawaai
en verbruikt abnormaal weinig stroom. Schakel
het apparaat in een dergelijk geval onmiddellijk
uit en sluit de fases aan op de correcte aansluit-
klemmen.
• Wanneer de draairichting juist is, zal de lagedru-
kaanduiding op de regelaar (of lagedrukmeter)
en
koude
een afnemende druk aangeven en zal de hoge-
drukaanduiding (of hogedrukmeter) een toene-
componenten.
mende druk aangeven.
12 – Controle met ingeschakeld apparaat
• Controleer de draairichting van de ventilator. De
lucht moet van de condensor in de richting van
de ventilator stromen.
• Controleer het stroomverbruik en de spanning.
• Controleer de oververhitting van de afzuiging
om het risico op vloeistofslag te verminderen.
• Als er een kijkglas aanwezig is, observeer dan
het oliepeil bij de start en tijdens de werking om
te controleren of het oliepeil zichtbaar blijft.
• Respecteer de werkingslimieten.
• Controleer alle leidingen op abnormale trillin-
gen. Bewegingen van meer dan 1,5 mm moeten
worden gecorrigeerd, bijvoorbeeld met leiding-
beugels.
• Voeg indien nodig extra koelmiddel in vloeibare
of
fase toe aan de lagedrukzijde, zo ver weg van de
compressor als mogelijk. De compressor moet
draaien tijdens dit proces.
• Overlaad het systeem niet.
• Volg de lokale voorschriften voor het terugwin-
nen van het koudemiddel uit de unit.
• Laat nooit koelmiddel ontsnappen in de atmo-
sfeer.
• Voer een algemene inspectie uit van de installa-
tie voordat u de locatie verlaat en controleer op
netheid, lawaai en lekken.
• Noteer het type en de hoeveelheid koelmiddel
en ook de werkomstandigheden als referentie
voor toekomstige inspecties.
13 – Onderhoud
Schakel het apparaat altijd uit met de hoofd-
schakelaar vooraleer het ventilatorpaneel te ver-
wijderen.
De interne druk en de oppervlaktemperatuur
zijn gevaarlijk en kunnen permanent letsel ver-
oorzaken.
Onderhoudspersoneel en installateurs moeten
over de nodige vaardigheden en het geschikte
gereedschap beschikken. De leidingtemperatuur
kan meer dan 100 °C bedragen en ernstige brand-
wonden veroorzaken.
Zorg voor periodieke onderhoudsinspecties
om de betrouwbaarheid van het systeem te ga-
randeren en te voldoen aan de plaatselijke voor-
schriften.
Om systeemgerelateerde problemen te voorko-
men wordt het volgende
periodieke onderhoud aanbevolen:
• Controleren of veiligheidsapparaten werken en
correct zijn ingesteld.
• Het systeem controleren op lekken.
• Het stroomverbruik van de compressor contro-
leren.
• Controleren of het systeem werkt op een manier
die vergelijkbaar is met vorige onderhoudsver-
slagen en de omgevingsomstandigheden.
• Controleren of alle elektrische aansluitingen
goed vvastzitten.
• Het apparaat schoon houden en controleren of
er geen roest en oxidatie aanwezig is op de on-
derdelen van de eenheid, de leidingen en de
elektrische verbindingen.
De condensor moet ten minste één keer per jaar
worden gecontroleerd op verstopping en indien
nodig worden gereinigd. Toegang tot de binnen-
kant van de condensor gebeurt via het ventilator-
paneel. Microkanaalwarmtewisselaars hebben de
neiging eerder vuil te verzamelen op hun opper-
vlak dan binnenin, waardoor ze gemakkelijker
gereinigd kunnen worden dan warmtewisselaars
bestaande uit koelvinnen en leidingen.
• Schakel het apparaat uit met de hoofdschake-
laar vooraleer panelen van de koelgroep te ver-
wijderen.
• Verwijder oppervlaktevuil, bladeren, vezels enz.
met een stofzuiger uitgerust met een borstel of
ander zacht opzetstuk. Als alternatief kunt u van
binnen naar buiten perslucht door de warmte-
wisselaar blazen en die met een zachte borstel
afborstelen. Gebruik geen metaalborstel. Stoot
niet tegen de warmtewisselaar met de buis van
de stofzuiger of met het opzetstuk, en schuur er
niet tegen.
Wanneer het koelsysteem werd geopend moet
het gespoeld worden met droge lucht of stikstof
om het vocht te verwijderen en moet er een nieu-
we filterdroger
geïnstalleerd worden. Als er koelmiddel moet
worden afgelaten, moet dit zo gebeuren dat het
koelmiddel niet in de atmosfeer kan ontsnappen.
Procedure verwijderen service paneel bij een
W09 versie.
Stap 1: Schakel stroomtoevoer af. Zorg dat hoofd-
schakelaar op UIT staat voor het starten van het
onderhoud.
Stap 2: Verwijder het bovenpaneel nadat u de
schroeven ervan hebt losgedraaid.
Stap 3: Draai alle schroeven van het zijpaneel los.
118A0549C - AN23308644013405-001401 | 39