7 7 7 7 ) MOGELIJKE STORINGEN, OORZAKEN EN OPLOSSINGEN
) MOGELIJKE STORINGEN, OORZAKEN EN OPLOSSINGEN
) MOGELIJKE STORINGEN, OORZAKEN EN OPLOSSINGEN
) MOGELIJKE STORINGEN, OORZAKEN EN OPLOSSINGEN
1. De Speedrive staat in de foutmodus (de Led "FAULT" brandt). Op het scherm verschijnt de gedetecteerde fout.
2. Op de Speedrive is geen scherm te zien en de 3 leds gaan beurtelings aan.
3. De groep start niet.
4. De groep stopt niet.
5. De referentiedruk wordt niet bereikt.
6. De referentiedruk wordt overschreden.
7. De hulppompen starten niet.
8. Er doet zich een ongeordende of zinloze afwisseling voor.
9. De drukgroep start en stopt voortdurend.
Storingen
Storingen
Storingen
Storingen
Oorzaken
Oorzaken
Oorzaken
Oorzaken
1, 3
De Speedrive beschikt over een autoprotectie
tegen ongunstige situaties die kunnen leiden tot
storingen.
2
De signalisatiekabel tussen de bodemplaat en
de display is niet goed aangesloten.
3
Geen stroom.
Als het scherm noch de leds enige activiteit
vertonen, kan het zijn dat de kabel van het
scherm niet is aangesloten.
De Master staat niet op "Auto".
4
De stopfrequentie is te hoog.
5
De referentiedruk is hoger dan het vermogen van
de pompen.
5, 6
De geconfigureerde transducent is niet
afgestemd op de volleschaalwaarde van de
geïnstalleerde transducent.
De drukomzetter is verstopt of is defect geraakt.
7
De Slaves staan niet op "Auto".
Stop frequentie (nr 9) + Hysterese Off (nr 23.4)
Frequentie ON (nr 23.2).
Verbindingskabel beschadigd of niet goed
aangesloten.
8
Meer dan 1 Speedrive is geconfigureerd als
Master.
9
De installatie heeft onvoldoende inertie.
Een van de terugslagkleppen lekt.
Oplossingen
Oplossingen
Oplossingen
Oplossingen
Zoek de oorzaak en de oplossing op in paragraaf
6 van deze instructiehandleiding.
Sluit de kabel op de juiste manier aan. Zie
paragraaf 6 van deze instructiehandleiding.
Controleer de zekeringen en de overige
beveiligingsmechanismen.
Sluit de kabel op de juiste manier aan. Zie
paragraaf 6 van deze instructiehandleiding.
Op de display moet het scherm nr 2 verschijnen.
Wijzig de referentiedruk enigszins voor de
automatische herberekening van de
stopfrequentie.
Als de fout aanhoudt, verlaag dan handmatig de
druk waarop de installatie stopt, (scherm 9.1),
met tussenwaarden van 0.5 Hz.
Kijk of de parameter "Hmax POMP" (nr 5) is
afgestemd op hetgeen is aangegeven op het
typeplaatje van de pompen.
Kies de geschikte transducent op scherm 7.
Vervang de omzetter.
Op alle displays moet het scherm nr 2
verschijnen.
a) Controleer de verborgen parameters of stel
≥
de parameters die in de fabriek zijn afgesteld
terug.
b) Verlagen van de referentiedruk.
Controleer de verbindingskabel. Houd de
polariteit van de aansluiting aan.
Configureer de microschakelaars op de juiste
manier.
Controleer de vuldruk van de accumulator
(Vuldruk = Referentiedruk [in bar] – 1).
Sluit de kleppen van de pompen een voor een
om te ontdekken welke terugslagklep
beschadigd is. Vervang deze.
- 71 -