OBJ_BUCH-815-002.book Page 35 Tuesday, March 13, 2012 2:43 PM
Puntlaser
Waterpastijd kenmerkend
Bedrijfstemperatuur
Bewaartemperatuur
Relatieve luchtvochtigheid max.
Laserklasse
Lasertype
Statiefopname
Batterijen
Gebruiksduur ca.
Gewicht volgens
EPTA-Procedure 01/2003
Afmetingen
(lengte x breedte x hoogte)
Beschermingsklasse
Het serienummer 7 op het typeplaatje dient voor de eenduidige identifi-
catie van uw meetgereedschap.
Montage
Batterijen inzetten of vervangen
Voor het gebruik van het meetgereedschap worden alkali-
mangaanbatterijen geadviseerd.
Als u het batterijvakdeksel 3 wilt openen, draait u de vergrende-
ling 2 met de wijzers van de klok mee in stand
batterijvakdeksel los. Plaats de meegeleverde batterijen. Let
daarbij op de juiste poolaansluitingen, zoals aangegeven op de
binnenzijde van het batterijvak.
Zet het batterijvakdeksel onder op de behuizing en druk het
vervolgens omhoog. Draai de vergrendeling 2 tegen de wij-
zers van de klok in stand
om het batterijvakdeksel te ver-
grendelen.
Als de laserstralen tijdens het gebruik in een langzaam ritme
knipperen, zijn de batterijen bijna leeg. Nadat de laserstralen
voor het eerst knipperen, kan het meetgereedschap nog ca.
8 uur worden gebruikt.
Vervang altijd alle batterijen tegelijkertijd. Gebruik alleen bat-
terijen van één fabrikant en met dezelfde capaciteit.
Neem de batterijen uit het meetgereedschap als u het
langdurig niet gebruikt. Als de batterijen lang worden be-
waard, kunnen deze gaan roesten en leegraken.
Gebruik
Ingebruikneming
Bescherm het meetgereedschap tegen vocht en fel
zonlicht.
Stel het meetgereedschap niet bloot aan extreme tem-
peraturen of temperatuurschommelingen. Laat het bij-
voorbeeld niet lange tijd in de auto liggen. Laat het meetge-
reedschap bij grote temperatuurschommelingen eerst op
de juiste temperatuur komen voordat u het in gebruik
neemt. Bij extreme temperaturen of temperatuurschom-
melingen kan de nauwkeurigheid van het meetgereed-
schap nadelig worden beïnvloed.
Bosch Power Tools
Voorkom heftige schokken of vallen van het meetge-
GPL 5
reedschap. Na sterke externe inwerkingen op het meetge-
<4 s
reedschap dient u, voordat u de werkzaamheden voortzet,
–10 °C...+40 °C
altijd een nauwkeurigheidscontrole uit te voeren (zie
„Waterpasnauwkeurigheid").
–20 °C...+70 °C
Schakel het meetgereedschap uit wanneer u het ver-
90 %
plaatst of vervoert. Bij het uitschakelen wordt de pende-
2
leenheid vergrendeld. Anders kan deze bij heftige bewe-
635 nm, <1 mW
gingen beschadigd raken.
1/4"
In- en uitschakelen
3 x 1,5 V LR06 (AA)
Als u het meetgereedschap wilt inschakelen duwt u de aan/uit-
24 h
schakelaar 4 omhoog, zodat op de schakelaar „I" verschijnt.
Onmiddellijk na het inschakelen zendt het meetgereedschap
0,25 kg
uit elk van de laserstraalopeningen 1 één laserstraal.
Richt de laserstraal niet op personen of dieren en kijk
104 x 40 x 80 mm
zelf niet in de laserstraal, ook niet vanaf een grote af-
stand.
IP 5X
Als u het meetgereedschap wilt uitschakelen duwt u de aan/
uit-schakelaar 4 omlaag, zodat op de schakelaar „0" verschijnt.
Als u het meetgereedschap uitschakelt, wordt de pendeleen-
heid vergrendeld.
Automatische uitschakeling instellen
Standaard wordt het meetgereedschap 20 minuten na het in-
schakelen automatisch uitgeschakeld.
Deze automatische uitschakeling kan van 20 minuten op
8 uur worden omgeschakeld. Schakel daarvoor het meetge-
en trekt u het
reedschap in, onmiddellijk weer uit en binnen 4 seconden op-
nieuw in. Ter bevestiging van de wijziging knipperen alle laser-
stralen na de tweede keer inschakelen gedurende 2 seconden
in een snel ritme.
Laat het ingeschakelde meetgereedschap niet onbe-
heerd achter en schakel het meetgereedschap na ge-
bruik uit. Andere personen kunnen door de laserstraal
verblind worden.
Als u het meetgereedschap de volgende keer inschakelt, is de
automatische uitschakeling weer op 20 minuten ingesteld.
Werkzaamheden met automatisch waterpassen
Plaats het meetgereedschap op een rechte en stabiele onder-
grond of bevestig het op de houder 8 of het statief 18.
Na het inschakelen worden door het automatisch waterpas-
sen oneffenheden binnen het zelfwaterpasbereik van ±5°
(lengteas) resp. ±3° (breedteas) automatisch gecompen-
seerd. Het waterpassen is afgesloten zodra de punten van de
laserstraal niet meer bewegen.
Als automatisch waterpassen niet mogelijk is, bijvoorbeeld om-
dat het oppervlak waarop het meetgereedschap staat meer dan
5° bzw. 3° van de waterpaslijn afwijkt, knipperen de laserstra-
len in een snel ritme. Stel in dit geval het meetgereedschap ho-
rizontaal op en wacht het zelfwaterpassen af. Zodra het meet-
gereedschap zich binnen het zelfwaterpasbereik van ±5° resp.
±3° bevindt, schijnen de laserstralen weer continu.
Bij trillingen of veranderingen van plaats tijdens het gebruik
vindt automatisch opnieuw waterpassen van het meetgereed-
schap plaats. Controleer na het waterpassen de positie van de
laserstralen met betrekking tot referentiepunten om fouten
door een verschuiving van het meetgereedschap te voorkomen.
Nederlands | 35
1 609 929 S07 | (13.3.12)