87
nederlands
4.5 Terugslagklep
Indien een terugslagklep geplaatst is, moet de pomp zo ingesteld
worden (zie 7.2) dat de minimale opvoerhoogte van de pomp
groter is dan de sluitdruk van de terugslagklep.
4.6 Flensaansluiting
De pompflenzen zijn geboord met gaten volgens
PN 6/ PN 10 / PN 16.
Bij de montage moeten de meegeleverde sluitringen «B»
aan de pompzijde gemonteerd worden.
Veiligheidselementen bv. veerringen
Let op
zijn niet toegestaan.
Voor PN 10/16 moeten speciale afdichtingen,
Let op
bouten en moeren gebruikt worden.
Voor de gekozen pompdruk PN de bijbehorende
bouten gebruiken.
PN 6
DN 40
DN 50
M 12
DN 65
DN 80
M 16
Toegestaan draaimoment
Bij M 12 < 40 Nm
Bij M 16 < 95 Nm
De montage tussen een zg. combi flens is niet toegestaan
Afsluiters voor en na de pomp monteren. Daarmee wordt
bij mogelijke uitwisseling van de pomp het aftappen en vullen
van de installatie voorkomen.
4.7 Minimale statische druk
Minimale statische druk aan zuigzijde van de pomp bij 75° C
voor een goede smering van de glijlagers:
enkele pomp
A 402/402-1 V2, AW 402-1 V2
A 501 V2
A 502 V2
A 651 V2, A 651-1 V2
A 652 V2
A 801 V2
Deze waarden gelden tot 500 m
boven de zeespiegel.
Toeslag voor grotere hoogte 0,01 bar per 100 m.
Toeslag voor:
Toeslag voor:
A
PN 10 / PN 16
PN 6
M 16
Ø 14
M 16
dubbelpomp
AD 402-1 V2
AD 501 V2
AD 502 V2
AD 651 V2
AD 652 V2
95 °C
110 °C
B
PN 10 / PN 16
Ø 18
–
–
0,4 bar overdruk
0,2 bar overdruk
0,2 bar overdruk
0,35 bar overdruk
0,35 bar overdruk
0,35 bar overdruk
+ 0,45 bar
+ 1,10 bar