Signaaloverdracht naar het centrale apparaat en alarmeringen controleren.
Het systeem keert weer terug naar de normale bedrijfstoestand door de alarmgeving van de
centrale te reactiveren.
Safety Integrity Level
– De gastransmitter is geschikt voor gebruik in SIL 2 toepassingen.
OPMERKING
Voor toepassingen met Safety Integrity Level (SIL) de Safety Manual (90 33 034) in acht
nemen.
Meetmodus
De gastransmitter levert een signaal van 4 tot 20 mA, proportioneel met de gemeten
gasconcentratie en lineair overeenkomstig 0 tot 100% van de eindwaarde van het meetbereik,
indien de gastransmitter geconfigureerd is voor de analoge signaaloverdracht.
Stroom
Uitleg
4 mA
Nulpunt
20 mA
Eindwaarde van het meetbereik
Uitzonderingen
<1,2 mA
Storing, configureerbaar
2 mA
Beam-Block-waarschuwing, configureerbaar
3 mA
Onderhoudssignaal, configureerbaar
3,8 mA ... 4 mA
Onderschrijding van het meetbereik
20 mA ... 20,5 mA
Overschrijding van het meetbereik
>21 mA
Storing aan apparaat
Storingsmeldingen worden met een hogere prioriteit overgedragen dan waarschuwingen.
Waarschuwingen worden met een hogere prioriteit overgedragen dan meetwaarden.
OPMERKING
In EN 50271 wordt geëist dat "de maximale duur voor 4 op elkaar volgende vernieuwingen
van de uitgangssignalen" de meetwaarde-insteltijd t0...90 van de gastransmitter niet mag
overschrijden. Bij de Dräger PIR 7000 / Dräger PIR 7200 wordt de meetwaarde om de ca.
2 s (responsie "normaal") resp. om de ca. 0,5 s (responsie "snel") opnieuw berekend, en de
stroomwaarde van het analoge 4 tot 20 mA uitgangssignaal wordt om de ca. 100 ms
vernieuwd.
Onderhoud
Het onderhoud van de gastransmitter gebeurt ofwel met de magneetstaaf (bestelnr. 45 44
101, alleen kalibrering) of met de Remote Access-Box Dräger RAB 7000 (bestelnr. 68 12 830,
alleen kalibrering en configuratie van de voor een kalibrering te wijzigen parameter) of met
een pc en de pc-software Dräger PolySoft of met een HART
toestanden (bijvoorbeeld handmatig instellen van het analoge uitgangssignaal), die de meting
van de gastransmitter tijdelijk onderbreken, worden met de statuslampjes (groen aan en geel
knippert) aangegeven.
Onderhoudsintervallen
De norm EN 60079-29-2 en de nationale regelingen die van toepassing zijn moeten worden
opgevolgd.
Bij de inbedrijfstelling
Tijdens de automatische zelftest de functie van de gele en groene statuslampjes
controleren.
Nulpuntkalibratie controleren.
Stroominterface en evt. HART-communicatie controleren.
In regelmatige intervallen, die door de verantwoordelijke personen van de
112
gaswaarschuwingsinstallatie dienen te worden bepaald – aanbeveling, 6 maanden
Jaarlijks
Meetcuvette van de gastransmitter controleren, zo nodig reinigen
Kalibratie
De gastransmitters wordt ofwel met de magneetstaaf (bestelnr. 45 44 101) of met de Remote
Access-Box Dräger RAB 7000 (bestelnr. 68 12 830) of met een pc en de pc-software Dräger
PolySoft of met een HART
voor kalibratie wordt uitgevoerd met de kalibratieadapter PIR 7000 (bestelnr. 68 11 610) of de
Flowcell PIR 7000 / 7200 (bestelnr. 68 11 490 / 68 11 910) of de Flowcell PIR 7000 Duct
(bestelnr. 68 11 945) of de procesadapter PIR 7000 (bestelnr. 68 11 915) of de procescuvette
PIR 7000 (bestelnr. 68 11 415) of de procescuvette PIR 7000 SGR (bestelnr. 68 13 219).
De bijgaande installatieaanwijzingen van de betreffende accessoire in acht nemen a.u.b.
Kalibreer altijd eerst het nulpunt en daarna de gevoeligheid. Een kalibratie van de
gevoeligheid kan alleen binnen 24 uur na uitvoering van de nulpuntkalibratie worden
uitgevoerd. Voor het kalibreren van de gevoeligheid altijd het kalibratiegas gebruiken, dat op
®
-handbedieningsapparaat. Alle
de gastransmitter wordt aangeduid.
Gebruik van de magneetstaaf :
De gastransmitter bevat telkens twee contactpunten op de behuizing
die met » 0 « en » S « gemarkeerd zijn. Voor de kalibratie de
magneetstaaf volgens het volgende schema op de contactpunten
plaatsen.
1)
Nulpunt- en gevoeligheidskalibratie controleren.
Signaaloverdracht naar de centrale en alarmeringen controleren.
Een verlenging van het kalibratie-interval boven de aanbevolen limiet van 6 maanden is
mogelijk, indien voldaan is aan het volgende: Na een gebruiksduur van max. 6 maanden
dient u te controleren of bij de betreffende toepassing de gastoevoer naar de meetcuvette
kan worden geblokkeerd, bijv. door stof, olie enz. Indien een beperking van de functionaliteit
door deze effecten kan worden uitgesloten, kan het kalibratie-interval worden verlengd –
aanbeveling: max. 24 maanden.
Inspectie door deskundigen. Afhankelijk van de veiligheidstechnische overwegingen,
procestechnische condities en apparaattechnische voorwaarden dienen de
inspectietermijnen op de specifieke situatie te worden afgestemd.
Controleren van de alarmactivering. De werking van de alarmactivering moet worden getest
ofwel door de toevoer van testgas of door handmatig instellen van het analoge signaal (met
een pc en de pc-software Dräger PolySoft). De testgasconcentratie resp. het ingestelde
analoge signaal moet daarbij voldoende hoog zijn, om het hoofdalarm te activeren.
Om foutieve alarmen tijdens de inspectie te voorkomen, het analoge uitgangssignaal op
onderhoudssignaal zetten of ervoor zorgen dat de alarmering van de centrale vergrendeld
is.
Spatbescherming en zo nodig verdere accessoires van de gastransmitter verwijderen.
Luchtinlaat- en luchtuitlaatopeningen op vervuiling en beschadiging controleren.
Optiek en andere accessoires op vervuiling controleren, met water of alcohol schoonmaken
en met watten of een doek droogvegen. Spiegel en ramen niet bekrassen!
Spatbescherming en evt. verdere accessoires op de gastransmitter monteren.
Analoog uitgangssignaal weer activeren, indien het apparaat op onderhoudssignaal gezet
is. Alarmgeving op de centrale weer ontgrendelen.
®
-handbedieningsapparaat bediend. De opgave van testgassen
OPMERKING
Voor toepassingen volgens PFG 16 G 003 X mag het kalibratie-interval maximaal 6 maanden bedragen.
1)
:
S
0