2. Plaats
■
ZM200, 250
■
M200, 250
Fig. 2-4
nl
4
(mm)
Fig. 2-3
A
Fig. 2-5
B
Fig. 2-6
2.3. Buitenafmetingen (Buitenapparaat) (Fig. 2-3)
2.4. Ventilatie en bereikbaarheid
2.4.1. Installatie op winderige plaatsen
Als het buitenapparaat wordt geïnstalleerd op een dak of een andere plaats waar
de wind vrij spel heeft, moet de luchtuitlaat van het apparaat zo worden gericht dat
deze niet rechtstreeks blootstaat aan krachtige windstoten. Krachtige windstoten
die de luchtuitlaat binnendringen kunnen de normale luchtstroom bemoeilijken en
storingen veroorzaken.
Hieronder volgen drie manieren om het apparaat tegen krachtige windstoten te
beschermen.
Richt de luchtuitlaat naar de dichtstbijzijnde muur, op ongeveer 50 cm van de muur.
1
(Fig. 2-4)
Installeer een optionele luchtgeleider als het apparaat wordt geïnstalleerd op een
2
plaats waar krachtige windstoten bij storm etc. rechtstreeks de luchtuitlaat kunnen
binnendringen. (Fig. 2-5)
Luchtgeleider
A
Plaats het apparaat indien mogelijk zo dat de luchtuitlaat in dezelfde richting blaast
3
als de seizoenswinden. (Fig. 2-6)
Windrichting
B
2.4.2. Bij installatie van één buitenapparaat (Raadpleeg de
laatste pagina)
De minimale afmetingen zijn als volgt aangegeven, behalve voor Max., hetgeen
betekent de Maximale afmetingen.
Raadpleeg voor alle gevallen de getallen.
Alleen obstakels aan de achterzijde (Fig. 2-7)
1
Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde (Fig. 2-8)
2
Alleen obstakels aan de achterzijde en de zijkanten (Fig. 2-9)
3
Alleen obstakels aan de voorzijde (Fig. 2-10)
4
*
Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider moet de vrije ruimte ten minste 500 mm
bedragen
Alleen obstakels aan de voor- en achterzijde (Fig. 2-11)
5
*
Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider moet de vrije ruimte ten minste 500 mm
bedragen
Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde en de zijkanten (Fig. 2-12)
6
•
Maak geen gebruik van de optionele luchtgeleiders voor een opwaartse luchtstroom.
2.4.3. Bij installatie van meerdere buitenapparaten (Raad
pleeg de laatste pagina)
Laat 50 mm of meer ruimte vrij tussen de apparaten voor ZM200, 250/M200, 250.
Alleen obstakels aan de achterzijde (Fig. 2-13)
1
Alleen obstakels aan de achter- en bovenzijde (Fig. 2-14)
2
•
Installeer niet meer dan drie apparaten naast elkaar. Laat bovendien ruimte vrij zoals afgebeeld.
•
Maak geen gebruik van de optionele luchtgeleiders voor een opwaartse luchtstroom.
Alleen obstakels aan de voorzijde (Fig. 2-15)
3
*
Indien een optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte 1000 mm of
meer te bedragen.
Alleen obstakels aan de voor- en achterzijde (Fig. 2-16)
4
*
Indien een optioneel luchtafvoerkanaal wordt toegepast, dient de vrije ruimte 1000 mm of
meer te bedragen.
Opstelling met één parallel apparaat (Fig. 2-17)
5
*
Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider voor een opwaartse luchtstroom moet de
vrije ruimte ten minste 1000 mm bedragen.
Opstelling met meerdere parallelle apparaten (Fig. 2-18)
6
*
Bij gebruik van een optionele uitlaatluchtgeleider voor een opwaartse luchtstroom moet de
vrije ruimte ten minste 1500 mm bedragen.
Opstelling met boven elkaar geplaatste apparaten (Fig. 2-19)
7
•
Er kunnen twee apparaten boven elkaar worden geplaatst.
•
Installeer niet meer dan twee boven elkaar geplaatste apparaten naast elkaar. Laat bovendien
ruimte vrij zoals afgebeeld.