4 Ingebruikneming
Voordat u verbindingen tot stand brengt / los-
koppelt en telkens voordat u inschakelt, moet u
de uitgangsregelaars BOOTH/PHONES (24) en
MASTER (25) volledig terugdraaien.
4.1 Geluidsbronnen aansluiten
Omdat in de monokanalen niet omgeschakeld
kan worden tussen de ingangen, gebruikt u
ofwel de microfooningang (1) of de lijningang (2),
niet beide tegelijk.
4.1.1 Microfoons
Sluit de microfoons aan op de gebalanceerde
XLR-jacks MIC (1). Bij microfoons met fantoom-
voeding kunt u door op de toets PHANTOM 48V
(15) te drukken voor alle XLR-jacks samen een
fantoomvoeding van 48 V inschakelen. Bij geac-
tiveerde functie licht de led 48 V (17) op.
Opgelet: Bij ingeschakelde fantoomvoeding
mag er geen microfoon met ongebalanceerde
uitgang zijn aangesloten. U zou hem immers
kunnen beschadigen.
Om schakelploppen in de luidsprekers en in de
hoofdtelefoon te vermijden, schakelt u de fan-
toomvoeding pas in of uit, wanneer het meng-
paneel uitgeschakeld is of als de respectieve
uitgangsregelaars volledig teruggedraaid zijn.
4.1.2 Lijngeluidsbronnen
Sluit geluidsbronnen met lijnsignaalniveau (bv.
ontvangers van draadloze microfoonsystemen,
effectenapparatuur, instrumenten, afspeelappa-
ratuur) aan op de 6,3 mm-jacks LINE (2) van de
ingangskanalen. De jacks zijn gebalanceerd
bedraad. U kunt ook apparatuur met ongebalan-
ceerd bedrade uitgang via 2-polige stekkers
aansluiten.
– Sluit monoapparatuur aan op de monokana-
len CH 1 tot CH 4.
– Sluit stereoapparatuur aan op de stereokana-
len CH 5 / 6 tot CH 11 / 12. Als u een monoap-
paraat op een stereokanaal moet aansluiten,
gebruikt u alleen de jack L. Het monosignaal
wordt dan intern naar het rechter en linker
kanaal geschakeld.
Als de cinch-ingang TAPE IN (18) niet door een
recorder in gebruik is (
hoofdstuk 4.3), kunt u
hierop ook een bijkomende stereoapparaat met
lijnniveau aansluiten (bv. een cd-speler voor
achtergrondmuziek in speelpauzen).
4.2 Effectenapparaat aansluiten
Via het uitgangskanaal kunt u signaaldelen van
de ingangskanalen afnemen, door een effecten-
apparaat sturen en na bewerking ervan met het
mastersignaal mengen. Het signaal wordt na de
regelaar LEVEL (10) van het overeenkomstige
ingangskanaal afgenomen.
1) Verbind de ingang van het effectenapparaat
via een 6,3 mm-jack met de mono-uitgang
AUX SEND (13).
2) Verbind de uitgang van het effectenapparaat
met de lijningang (2) van een vrij ingangska-
naal, zie hiervoor hoofdstuk 4.1.2.
4.3 Recorder aansluiten
Een stereo-opnameapparaat, bv. bandrecorder
kan op de cinch-jacks TAPE IN (18) en TAPE
OUT (19) aangesloten worden:
1) Sluit de weergave-uitgang van de recorder
aan op de ingang TAPE IN.
2) Sluit de opname-ingang van de recorder aan
op de uitgang TAPE OUT; op de uitgang is
het met de regelaar MASTER (25) ingestelde
mastersignaal beschikbaar.
De cinch-aansluitingen kunnen echter ook voor
andere apparaten met lijnsignaalniveau gebruikt
worden, bv. kunt u een afspeelapparaat zoals
cd- of mp3-speler op TAPE IN of een bijko-
mende versterker op TAPE OUT aansluiten.
4.4 Monitorinstallatie en hoofdtelefoon
aansluiten
Via een stereohoofdtelefoon en / of via een moni-
torinstallatie in een afzonderlijke regieruimte kunt
u het afmengen van het geluid, het ingangssignaal
van de jacks TAPE IN (18) en de USB-aansluiting
(33) of het effectenkanaal beluisteren. Sluit de
hoofdtelefoon (minimum impedantie 8 Ω) aan op
de 6,3 mm-jack PHONES (14). Sluit de versterker
van de monitorinstallatie aan op de stereo-uitgang
BOOTH OUT (12); de beide 6,3 mm-jacks van de
uitgang zijn ongebalanceerd bedraad.
4.5 De versterker aansluiten
Op de stereo-uitgang MASTER OUT (11) is het
met de regelaar MASTER (25) ingestelde mas-
tersignaal beschikbaar. Hier kunt u de versterker
voor PA-toepassing aansluiten (of een ander
apparaat met lijningang zoals een tweede meng-
paneel). De 6,3 mm-jacks van de uitgang zijn
ongebalanceerd bedraad.
4.6 Voedingsspanning
In- en uitschakelen
Verbind de bijgeleverde netadapter met de voe-
dingsspanningsjack (31) op de achterzijde en plug
de stekker in een stopcontact (230 V~ / 50 Hz).
Om het mengpaneel in te schakelen, plaatst u de
schakelaar POWER (32) in de stand ON, om uit
te schakelen in de stand OFF. Bij ingeschakeld
apparaat licht de POWER-led PWR ON (16) op.
Opmerking: Wanneer u het mengpaneel langere tijd
niet gebruikt, trek dan de netadapter uit het stopcontact,
omdat deze zelfs bij uitgeschakeld mengpaneel toch
een geringe hoeveelheid stroom verbruikt.
4.7 Gegevens met een computer
uitwisselen
Via de USB-aansluiting (33) kunt u audiobestan-
den in beide richtingen tussen mengpaneel en
computer overdragen:
– Gebruik als ingang: Gegevens die via de
USB-aansluiting ingevoerd zijn, kunnen naar
het mastersignaal geschakeld en via hoofdte-
lefoon / regie-monitorinstallatie voorbeluisterd
worden.
– Gebruik als uitgang: De USB-aansluiting voert
het met de regelaar MASTER (25) ingestelde
mastersignaal uit.
Om het mengpaneel met een computer te bedie-
nen, kunt u gebruik maken van de audiosoftware
die met het bedrijfssysteem is meegeleverd, of u
kunt bijkomende audiosoftware installeren. Ver-
schillende programmaʼs voor opnemen en af -
spelen van audio vindt u gratis op het internet.
1) Start de computer en verbind de USB-aan-
sluiting van het mengpaneel met een USB-
aansluiting van de computer.
2) Het ingeschakelde mengpaneel wordt door
de computer als USB-audioapparaat voor ge -
luidsinvoer en -uitvoer herkend. De vereiste
besturingsprogrammaʼs (standaard bestu-
ringsprogramma van het besturingssysteem)
zijn op de computer beschikbaar.
Opmerking: Als niet alle vereiste besturingspro-
grammaʼs op de computer beschikbaar zijn, moet u
ze achteraf installeren, bv. via de originele cd van
het besturingssysteem. Herstart de computer na de
installatie indien nodig.
3) Open het gebruikte audioprogramma en voer
hierin de nodige instellingen door voor de
geluidsweergave via het mengpaneel of voor
de geluidsopname van het mengpaneel
(
handleiding van het programma). Het
mengpaneel kan dan aan de hand van hoofd-
stuk 5 worden bediend.
Als er geen geluidsopname of geluidsweergave
gebeurt, dan moet u in de systeeminstellingen
controleren of de USB-interface voor de geluids-
invoer of geluidsuitvoer geselecteerd is.
Tip: Als het mengpaneel zowel met een computer ver-
bonden is als met de apparaten die via hun netsnoer
geaard zijn (bv. versterker), kunnen door aardlussen
storende bromtonen optreden. Om deze te vermijden,
kunt u het mengpaneel via een massascheidingsfilter
(bv. FGA-102 of FGA-202 uit het gamma van "img
Stage Line") met het respectieve apparaat verbinden.
5 Bediening
WAARSCHUWING Stel het volume van de ge-
luidsinstallatie en dat van de
hoofdtelefoon nooit zeer hoog
in. Langdurige blootstelling aan
hoge volumes kan het gehoor
beschadigen! Het gehoor raakt
aangepast aan hoge volumes
die na een tijdje niet meer zo
hoog lijken. Draai het volume
daarom niet verder open, zelfs
nadat u eraan gewoon bent.
5.1 Basisinstelling van de ingangs -
kanalen CH 1 tot CH 11/12
De volgende bedieningsstappen om het niveau
aan te passen en het geluid te corrigeren, dienen
alleen als hulp, er zijn ook andere methoden
mogelijk.
1) Draai voor alle ingangskanalen de regelaars
LEVEL (10) en de regelaars AUX SEND (7)
volledig terug.
Draai voor de mono-ingangskanalen alle
regelaars GAIN (3), alle klankregelaars (6) en
alle regelaars PAN (9) in de middelste stand,
en schakel alle toetsen
Schakel voor de de stereo-ingangskana-
len alle toetsen +4/-10 (5) uit en draai alle
regelaars BAL (9) in de middelste stand.
2) Schakel de toetsen TAPE/ USB TO MIX (21),
TAPE TO BOOTH / PHONES (22) en AUX
SEND TO BOOTH (23) uit, als ze ingedrukt zijn.
3) Draai de masterregelaar MASTER (25) in de
middelste stand.
4) Stuur een geluidssignaal naar het respec-
tieve ingangskanaal (door bv. in een micro-
foon te zingen, op een instrument te spelen).
5) Voor het instellen van een monokanaal
draait u de regelaar LEVEL (10) in de mid-
delste stand. Plaats de regelaar GAIN (3) zo
dat de niveau-led (20) bij 0 dB oplicht. Stel de
klank in met de drie klankregelaars (6), en
druk zo nodig op de toets
quente ruis (bv. contactgeluid, brom) te
onderdrukken. Corrigeer daarna de uitsturing
zo nodig met de regelaar GAIN. De led PEAK
(8) mag ten hoogste bij signaalpieken even-
tjes gaan flikkeren. Als de led permanent
oplicht, draait u de regelaar GAIN en / of de
klankregelaars overeenkomstig terug.
Voor het instellen van een stereokanaal
Draai de regelaar LEVEL (10) open tot de
niveau-led (20) bij 0 dB oplicht. Als u de
regelaar hiervoor heel ver moet opendraaien,
drukt u voor de niveauversterking (12 dB) op
de toets +4/-10 (5) van het ingangskanaal.
Als u de regelaar hiervoor heel sterk moet
dichtdraaien, en licht de led PEAK (8) van het
kanaal hierbij permanent op, dan vermindert
u het uitgangsniveau van de geluidsbron.
NL
B
(4) uit.
(4) om laagfre-
17