reik van ±4° werkt het met automatische nivellering. Buiten
het zelfnivelleerbereik wisselt het automatisch naar de hel-
lingsfunctie.
Werken met automatische nivellering
(zie afbeeldingen A–D)
Plaats het meetgereedschap op een horizontale, vlakke on-
dergrond en bevestig het op de draaihouder (11) of het
statief (21).
De automatische nivellering compenseert automatisch onef-
fenheden binnen het zelfnivelleerbereik van ±4°. Zodra de
laserstralen continu branden, is het meetgereedschap klaar
met nivelleren.
Als de automatische nivellering niet mogelijk is, bijv. omdat
het standvlak van het meetgereedschap meer dan 4° van de
horizontale lijn afwijkt, dan knipperen de laserlijnen eerst
2 seconden lang in een snel ritme, daarna om de 5 seconden
meermaals in een snel ritme. Het meetgereedschap bevindt
zich in de hellingsfunctie.
Voor verder werken met de automatische nivellering plaatst
u het meetgereedschap horizontaal en wacht u de zelfnivel-
lering af. Zodra het meetgereedschap zich binnen het zelfni-
velleerbereik van ±4° bevindt, branden de laserstralen conti-
nu.
Bij schokken of veranderingen van positie tijdens het gebruik
wordt het meetgereedschap automatisch opnieuw genivel-
leerd. Controleer na het nivelleren de positie van de laser-
stralen met betrekking tot referentiepunten om fouten door
een verschuiving van het meetgereedschap te voorkomen.
Werken met hellingsfunctie (zie afbeelding E)
Plaats het meetgereedschap op een hellende ondergrond.
Bij het werken met de hellingsfunctie knipperen de laserlij-
nen eerst 2 seconden lang in een snel ritme, daarna om de
5 seconden meermaals in een snel ritme.
In de hellingsfunctie worden de laserlijnen niet meer genivel-
leerd en lopen niet meer noodzakelijk loodrecht op elkaar.
Mauwkeurigheidscontrole van het
meetgereedschap
Nauwkeurigheidsinvloeden
De grootste invloed oefent de omgevingstemperatuur uit.
Vooral vanaf de grond naar boven toe verlopende tempera-
tuurverschillen kunnen de laserstraal afbuigen.
Omdat de temperatuurverschillen bij de grond het grootst
zijn, dient u het meetgereedschap vanaf een meettraject van
20 meter altijd op een statief te monteren. Plaats het meet-
gereedschap bovendien indien mogelijk in het midden van
het werkvlak.
Naast externe invloeden kunnen ook toestelspecifieke in-
vloeden (zoals val of sterke stoten) leiden tot afwijkingen.
Controleer daarom de nivelleernauwkeurigheid, telkens
voordat u begint te werken.
Controleer altijd eerst de hoogte- en nivelleernauwkeurig-
heid van de horizontale laserlijn en daarna de nivelleernauw-
keurigheid van de verticale laserlijn.
Bosch Power Tools
Als het meetgereedschap bij een van de controles de maxi-
male afwijking overschrijdt, dient u het door een Bosch-klan-
tenservice te laten repareren.
Hoogtenauwkeurigheid van de horizontale lijn
controleren
Voor de controle heeft u een vrij meettraject van 5 m op een
vaste ondergrond tussen twee muren A en B nodig.
– Monteer het meetgereedschap dicht bij muur A op een
statief of plaats het op een stevige, vlakke ondergrond.
Schakel het meetgereedschap in en kies kruislijnmodus.
A
5 m
– Richt de laser op de nabijgelegen muur A en laat het meet-
gereedschap waterpassen. Markeer het midden van het
punt waar de laserlijnen zich op de wand kruisen (punt Ⅰ).
A
180°
– Draai het meetgereedschap 180°, laat het zich nivelleren
en markeer het kruispunt van de laserlijnen op de tegen-
overliggende wand B (punt Ⅱ).
– Plaats het meetgereedschap– zonder het te draaien –
dicht bij wand B, inschakelen en laat het zich nivelleren.
A
– Het meetgereedschap zodanig in de hoogte uitlijnen (met
het statief of eventueel door onderlegmateriaal), dat het
kruispunt van de laserlijnen exact het eerder gemarkeer-
de punt Ⅱ op wand B raakt.
Nederlands | 53
B
B
B
1 609 92A 7LT | (28.04.2022)