B / C - Ampèremeter / Voltmeter
De ampèremeter geeft de lasstroom aan.
De voltmeter geeft de lasspanning aan.
N.B: de laatst gemeten parameters blijven zichtbaar
op het display totdat het lassen hervat wordt.
D - LED (geel)
Deze led gaat branden wanneer:
- de thermische beveiliging de werking van het lasappa-
raat stopt.
- Het beweegbare zijpaneel is geopend.
- de deur van de draadaanvoerunit is geopend
- de waterkoeling gebruikt wordt, en wanneer deze wordt
uitgeschakeld of de drukschakelaar het tekort aan koelv-
loeistof signaleert.
E - LED (groen)
Deze led geeft aan dat het apparaat is ingeschakeld.
F - Knop
Regelt de lengte van de draad die uit de toorts komt na
van het lassen: "BURN-BACK".
G - Keuzeschakelaar
Selecteert de keuze tussen handmatig of automatisch
gebruik van het lasapparaat:
Stand handmatig lassen:
Het apparaat begint te lassen wanneer de
knop wordt ingedrukt, en stopt wanneer de knop wordt
losgelaten.
Stand automatisch lassen:
Om het lassen te beginnen moet de knop van
de lastoorts worden ingedrukt; als het lassen begonnen is
kan de knop worden losgelaten. Het lassen wordt gestopt
door de knop opnieuw in te drukken en los te laten.
Deze stand is geschikt voor langdurig lassen, waarbij de
lasser een vermoeide hand zou krijgen als hij de knop
voortdurend ingedrukt moet houden.
H - Knop
Met deze knop wordt de snelheid van de lasdraad geregeld
I -Snelkoppelingen met afsluiter
Hierop moeten de slangen van de met water- gekoelde
lastoorts worden aangesloten
Let op: de kleuren van de slangen moeten overeenstem-
men met die van de snelkoppelingen
4.2
BEDIENINGEN OP HET ACHTERPANEEL VAN
DE UNIT
L - Aansluiting gasslang.
Hierop moet de gasleiding gasslang van de tussenkabel
worden aangesloten.
M - 6-polige connector.
Op deze connector moet de mannelijke 6-polige con-
nector van de tussenkabel worden aangesloten.
N - Aansluiting.
Met deze aansluiting moet de losse laskabelkoppeling
van de tussenkabel worden verbonden (positieve pool (+).
O - Snelkoppelingen met afsluiter
Hierop moeten de slangen worden aangesloten die
gemerkt zijn met het rode en blauwe zelfklevende bandje
van de tussenkabel.
Let op! De kleuren van de slangen en snelkoppelingen
moeten overeenkomen.
5
INWERKINGSTELLING
Monteer de lastoorts op de centraalaansluiting (A).
Controleer of de draaddiameter correspondeert met de
diameter die vermeld wordt op de draadaanvoerrol, en
monteer de rol draad. Controleer of de lasdraad door de
groef van de draadaanvoerrol loopt.
Alvorens de voedingskabel te verbinden met de stroom-
bron dient te worden nagegaan of de netspanning corre-
spondeert met de spanning van het lasapparaat, en of de
aarding deugdelijk is.
Schakel de stroombron in.
Haal het conische gasmondstuk van de lastoorts.
Schroef de contacttiphouder los.
Druk op de knop van de lastoorts en laat hem pas los als
de draad naar buiten komt.
Let op!! De lasdraad kan verwonding door perforatie
veroorzaken.
Richt de lastoorts nooit op lichaamsdelen wanneer de
lasdraad gemonteerd wordt.
Schroef de contacttiphouder terug en controleer of de
diameter van de contacttip gelijk is aan die van de
gebruikte draad.
Monteer het conische gasmondstuk.
6
ACCESSOIRES
ART. 131 AMPÈREMETER + VOLTMETER
Sluit de 3 connectoren die vanuit de tussenpaneel komen
van de unit aan op de ampèremeter en voltmeter, en
bevestig hem aan het voorpaneel met de bijgeleverde
schroeven, zoals op de afbeelding wordt aangegeven.
19