Toepassingen
132
1.
Loodrecht:
Bepaal 2 referentiepunten die loodrecht moeten
zijn. Richt een van de verticale laserstralen op
een vastgesteld referentiepunt. De tegengestelde
laserstraal wordt geprojecteerd op een punt dat
loodrecht is. Positioneer het gewenste object
totdat de laserstraal gericht is met het tweede
referentiepunt dat loodrecht moet zijn met het
vastgestelde referentiepunt.
2.
Puntoverdracht:
Richt een van de verticale laserstralen op een
vastgesteld punt. De tegengestelde laserstraal
wordt geprojecteerd op een punt dat loodrecht is.
Markeer het punt van de tegengestelde laserstraal.
Richt de voorste straal op een vastgesteld
referentiepunt. Gebruik een statief of ander
stationair voorwerp en roteer het laserapparaat
om de voorste straal op een nieuwe locatie te
projecteren. Deze nieuwe locatie zal waterpas
zijn met het eerste punt. Markeer het punt van de
laserstraal.
3.
Waterpas:
Gebruik voorste laserstraal om referentiepunt naar
gewenste object te stralen
Bepaal 2 referentiespunten die waterpas moeten
zijn. Richt de voorste straal op een vastgesteld
referentiepunt. Gebruik een statief of ander
stationair voorwerp en roteer het laserapparaat
om de voorste straal op een nieuwe locatie te
projecteren. Deze nieuwe locatie zal waterpas zijn
met het eerste punt. Positioneer het gewenste
object totdat de laserstraal gericht is met het punt
dat verplaatst wordt.
77-119