5.3 Kalibreerherinnering
Stel een kalibreerherinnering in om periodiek de celconstanten te controleren: (<SEt PArA>:
C.int). De geselecteerde interval in tijd is daarbij afhankelijk van de toepassing en van de
stabiliteit van de elektrode. Is de ingestelde intervalduur verstreken? Dan knippert de uitlezing
>CAL< om u daaraan te herinneren.
5.4 Geheugen voor kalibreergegevens
Het meetinstrument slaat de laatste zestien kalibraties op inclusief vermelding van mee-
tresultaat en datum-/tijdstempel. U kunt de opgeslagen kalibreergegevens zowel uitlezen
met behulp van het PC-programma GSOFT3050 of via het menu <rEAd CAL>. (Raadpleeg
daartoe paragraaf 4.3).
5.5 Meten van het geleidingsvermogen
Maak u via het configureermenu vertrouwd met welbepaalde instellingen van het meetins-
trument alvorens te gaan meten. Let in het bijzonder op onderstaande instelmogelijkheden:
Selectie van de
temperatuuringang
(specifiek voor de verschillende
elektroden)
Selectie van de
referentietemperatuur voor de
temperatuurcompensatie
Selectie van de soort
temperatuurcompensatie
176
• NTC = Elektrode LC 12 en ultrazuiver water
LC 10
• Pt = Elektrode LC 16
• 25 °C
• 20 °C
• oFF = geen
• nLF = niet-lineaire compensatie
• Lin = lineaire compensatie
• NaCl = Compensatie van zwakke NaCl-oplos-
singen (voor ultrazuiver water)
Spoel de elektrode met gedestilleerd water of met gedeïo-
niseerd water. Spoel daarna met het monster.
Dompel de elektrode in het monster onder. Let erop dat
zich geen luchtbellen op de oppervlakken van de elek-
troden bevinden en dat de elektroden voldoende door
het monster worden omspoeld.
Nu kunt u de meetwaarde van het scherm aflezen.
Via de toets <Mode> kunt u wisselen tussen de para-
meters voor geleidingsvermogen, saliniteit of weerstand.
SD_325_Con_1 06/2020