Nederlands
1.
VEILIGHEIDSSASPECTEN
1.1
Elektrische veiligheid
Gebruik het apparaat enkel in een ruimte met voorzieningen die voldoen aan de geldende wettelijke
voorschriften. Het apparaat aansluiten op een geaard stopcontact dat voldoet aan de plaatselijk geldende
eisen voor medische ruimten.
1.2
Explosiepreventie
Het apparaat niet gebruiken in een ruimte waar brandbare gassen of dampen aanwezig zijn. Het apparaat
uitschakelen vooraleer men de ruimte waarin het zich bevindt bvb. desinfecteert.
1.3
Gebruiksveiligheid
• Het apparaat is geschikt voor continu gebruik.
• Het apparaat gelijktijdig gebruiken met een kortegolf- of microgolfapparaat kan invloed hebben op het
uitgangsniveau van het apparaat.
• Het apparaat gelijktijdig gebruiken met een hoogfrequent chirurgieapparaat kan leiden tot verbranding
onder de elektrostimulatie-elektrodes.
• Patiënten met elektrische implantaten (bvb. Pacemaker) alleen na medisch advies behandelen.
• Het apparaat niet gebruiken in een natte ruimte.
• Het apparaat niet desinfecteren of steriliseren.
(1)
•
Regelmatig controleren of de isolatie van elektrodekabels en elektrodes nog intact is. Indien niet, kabels
en/of elektrodes vervangen.
• Een goede en veilige werking van het apparaat wordt alleen gegarandeerd bij gebruik van de standaard
en/of optionele toebehoren die in de gebruiksaanwijzing vermeld staan (zie gebruiksaanwijzing)
• Om de veiligheid van het apparaat op lange termijn te waarborgen adviseren wij om minimaal 1 keer per
jaar een veiligheidstechnische controle van het apparaat en de toebehoren te laten uitvoeren
(1)
•
De veiligheidsnormen voor elektrotherapie adviseren om de stroomdichtheid van
2
2.0 mA
/cm
niet te overschrijden. Bij iontoforesebehandelingen adviseren we echter om de
rms
stroomdichtheid van 0.2 mA
tot gevolg hebben.
• Een optimale behandeling vertrekt van een patiëntenonderzoek. Op basis van die bevindingen worden
een behandelplan en behandeldoelstellingen opgesteld. Tijdens de behandeling dient men hierop
nauwkeurig toezicht te houden. Hierdoor worden mogelijke risico's, verbonden aan de behandeling, tot
een minimum beperkt.
(2)
De straling van de laserprobe kan een fysiologisch effect veroorzaken. De laserstraal is onzichtbaar,
•
het gebruik van de laser door onbevoegden of een te lange blootstelling aan de straling kan letsels tot
gevolg hebben. Daarom moet iedere niet-therapeutische blootstelling aan laserlicht vermeden worden.
(2)
•
Bij gebruik van lasertherapie nooit in de laserprobe kijken, noch de probe op iemands ogen richten
(bvb. patiënt).
(2)
•
Zowel de therapeut als de patiënt moeten altijd een laserbril dragen gedurende de behandeling. Men
kan een laserbril gebruiken met minstens de specificatie 880 – 1080 I LB2. Het moet mogelijk zijn met de
gebruikte bril de toetsen en lampen van het toestel te zien.
(2)
•
De laserprobe tijdens de behandeling niet in de buurt houden van licht ontvlambare materialen of
vloeistoffen.
(2)
•
Het apparaat is uitgerust met een contactslot voor laseremissie. Wanneer het apparaat niet gebruikt
wordt voor lasertherapie, de sleutel in positie 'uit' zetten (= horizontaal). Om ondeskundig gebruik te
vermijden wanneer het apparaat niet onder therapeutisch toezicht staat, het contactslot op 'uit' zetten, en
de sleutel uit het contactslot trekken.
(2)
•
Het gebruik van controles, aanpassingen, handelingen of procedures die afwijken van diegene die in
deze gebruiksaanwijzing vermeld staan, kunnen leiden tot onverantwoorde blootstellingen aan
laserstraling.
(2)
•
Het waarschuwingssymbool Laser
wordt.
• U dient ervoor te zorgen dat deze gebruiksaanwijzing bij het apparaat bewaard blijft.
(1)
: Enkel voor elektrotherapie apparaten (zie gebruiksaanwijzing)
(2)
: Enkel voor lasertherapie apparaten (zie gebruiksaanwijzing)
2
/cm
niet te overschrijden. Overschrijding kan huidirritatie en brandwonden
rms
plaatsen aan de ingang van de ruimte waar een laser gebruikt
32
.
.