Niet-geschikte
ondergrondmaterialen:
Brosse en harde materialen:
– Kant-en-klaar beton
– Drempels
– Stoepranden
– Doorbroken muurbaksteen
– Baksteen in dragende muren
– Geglazuurde dakpannen
– Marmer
– Leisteen
– Kunststeenplaten
– Glas
– Gietijzer
– Gegoten staal
– Gehard staal
– Veerstaal
Zachte of dunne materialen
– Gasbetonblokken
– Lichte toeslagblokken
– Gipsbouwplaten
– Bouwhout
– Harde vezelplaa
Geschiktheidstest voor
ondergrondmateriaal
Inslagnagel met een hamer in ondergrondmateriaal
slaan.
Wanneer de punt een duidelijke afdruk
in het materiaal achterlaat en niet
stomp is geworden
– geschiktheid van het materiaal vaststellen
door proefbevestiging.
Wanneer de punt stomp is geworden
– is het ondergrondmateriaal te hard. Niet ge-
schikt.
Het ondergrondmateriaal splintert
– Het ondergrondmateriaal is te bros. Niet ge-
schikt.
De punt verzinkt in het ondergrondma-
teriaal
– Het ondergrondmateriaal is te zacht. Niet ge-
schikt.
Ingebruikname
Hulzenstrip in hulsgeleiding 5 schuiven.
Bevestigingsbout kiezen en geheel in het mondstuk 1
schuiven.
Machine laten repeteren: voortrommel 11 tot aan
de aanslag uittrekken en weer tot aan de aanslag te-
rugduwen (zie "Voor de ingebruikneming")
Let op! De machine mag alleen kort voor gebruik
worden gespannen en geladen.
Machine in een rechte hoek met beide handen tegen
gemarkeerde bevestigingsplaats drukken.
Trekker 4 bedienen.
61