5. Vóór inbedrijfstelling
Gevaar! Start de motor pas als de zaag helemaal
geassembleerd en gebruiksklaar is.
Voorzichtig! Draag bij het hanteren van de ket-
ting altijd veiligheidshandschoenen.
5.1 Aanbrengen van de geleiderail
GEBRUIK ALLEEN DE ORIGINELE RAIL om te
verzekeren dat aan de rail en aan de ketting olie
wordt toegevoerd. De olieuitlaatopening (fi g. 2,
pos. A) dient vrij te zijn van verontreinigingen en
aankoekingen.
1. Vergewis u er zich van dat de kettingremhen-
del naar de stand ONTKOPPELD is terugge-
trokken (fi g.3A).
2. Verwijder het railbevestigingswiel (B). Neem
de afdekking eraf (fi g. 3B).
3. Draai het kettingspanwiel (D) TEGEN DE
KLOK IN tot de AREND (E) (uitstekend punt)
zich aan het einde van zijn schuifafstand in
de richting van koppelingscilinder en tandwiel
bevindt (fi g. 3B/3C).
4. Plaats het gekeepte uiteinde van de gelei-
derail over de railbouten (F). Richt de rail zo
uit, dat de AREND in het gat (G) in de gelei-
derail past (fi g. 3C/3D).
5.2 Aanbrengen van de zaagketting
1. Spreidt de ketting in een lus uit zodat de snij-
kanten (A) MET DE WIJZERS VAN DE KLOK
MEE rond de lus zijn uitgericht (fi g. 4A).
2. Schuif de ketting rondom het tandwiel (B)
achter de koppeling (C). De kettingschakels
moeten tussen de tanden in worden gevoegd
(fi g. 4B).
3. Voer de aandrijfschakels de gleuf (D) in en
leid ze rond het uiteinde van de rail (fi g. 4B).
Aanwijzing: Het zou kunnen dat de zaagketting
aan de onderkant van de rail lichtjes doorhangt.
Dit is normaal.
4. Trek de geleiderail naar voren tot de ketting
nauw aansluit. Vergewis u er zich van dat alle
aandrijfschakels zich in de groef van de rail
bevinden.
5. Breng de afdekking van de koppeling aan (fi g.
5) en draai het railbevestigingswiel (B) met de
klok mee om dit te bevestigen. Daarbij mag
de ketting niet van de geleiderail afglijden.
Draai het railbevestigingswiel handvast aan
en volg de aanwijzingen voor het instellen van
de kettingspanning zoals beschreven in het
NL
hoofdstuk INSTELLEN VAN DE KETTING-
SPANNING.
5.3 Instellen van de kettingspanning
De juiste spanning van de zaagketting is uiterst
belangrijk en moet vóór het starten en tijdens
alle zaagwerkzaamheden gecontroleerd worden.
Als u even de tijd neemt om de zaagketting zoals
voorgeschreven in te stellen, dan kunt betere
sneden uitvoeren en wordt de levensduur van de
ketting verlengd. Voorzichtig: Draag bij de om-
gang met de zaagketting of bij het afstellen van
de ketting altijd hoogvaste handschoenen.
1. Houd de punt van de geleiderail naar boven
en draai het kettingspanwiel (D) MET DE
KLOK MEE om de spanning van de ketting te
verhogen (fi g. 5). Indien u de schroef TEGEN
DE DE KLOK IN draait, dan wordt de span-
ning van de ketting verlaagd. Controleer of de
ketting helemaal rond de geleiderail is aange-
legd (fi g. 6).
2. Na het afstellen, de punt van de rail wijst nog
steeds naar boven, draait u het railbevesti-
gingswiel (B) stevig aan. De ketting is correct
gespannen, als hij nauw aansluit en met de
hand helemaal erom heen kan worden ge-
trokken.
Aanwijzing: Als de ketting maar moeilijk rond de
geleiderail kan worden gedraaid of als hij blok-
keert, dan is hij te strak gespannen. Voer dan de
volgende, kleine instellingen uit:
A. Maak het railbevestigingswiel (B) een 1/2 om-
draaiing los. Verlaag de kettingspanning door
het kettingspanwiel (D) langzaam TEGEN DE
KLOK IN te draaien. Trek de ketting op de rail
naar voor en terug. Doe dit tot de ketting zon-
der wrijving kan worden bewogen, maar toch
nauw aansluit. Verhoog de spanning door het
kettingspanwiel MET DE KLOK MEE te draai-
en.
B. Als de zaagketting juist is gespannen, dan
houdt u de punt van de geleiderail naar boven
en draait u het railbevestigingswiel (B) stevig
aan.
Aanwijzing! Een nieuwe zaagketting wordt lan-
ger en moet bijgevolg na ca. 5 sneden worden
bijgeregeld. Dit is bij nieuwe kettingen normaal en
toekomstige afstellingen zullen minder vaak moe-
ten worden uitgevoerd.
Aanwijzing! Als de zaagketting TE LOS of TE
HARD GESPANNEN is, gaan het aandrijfwiel, de
- 144 -