Vaste Installatie - T.I.P. DRAIN 6000/36 Instrucciones Para El Manejo

Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 27
NL
Let er bij het leggen van de aangesloten leidingen op dat er geen druk door gewicht, trillingen of spanningen op
de pomp wordt uitgeoefend. Bovendien mogen de aangesloten leidingen geen knikken of tegenhellingen
vertonen.
4.2. Installatie van de drukleiding
De drukleiding brengt de vloeistof van de pomp naar het aftappunt. Om stromingsverliezen te voorkomen, is het
raadzaam een drukleiding met een zo groot mogelijke diameter te gebruiken - het beste is een diameter die gelijk
is aan die van de pompuitgang.
Om de installatie eenvoudiger te maken, wordt een tweedelige multifunctionele aansluitboog (10) met de
volgende aansluitmogelijkheden meegeleverd: aansluiting met buitenschroefdraad van 33,25 mm (1") en 26,44
mm (¾ "), slangaansluiting van 28 mm en 34 mm.
Bij de aanpassing aan de drukleiding moeten de overbodige, nauwere delen van het multifunctionele aansluitstuk
langs de aangegeven snijpunten (a, b) worden afgesneden. Voor verwijdering van overbodige delen kunt u het
beste een kleine zaag gebruiken. Bij aansluiting aan de 33,25 (1 ") buitenschroefdraad wordt alleen de boog
zonder vernauwingsdeel gebruikt.
Voer eventueel nodige aanpassingen uit, voor u het multifunctionele aansluitstuk aan de drukaansluiting van de
pomp aanbrengt.

4.3. Vaste installatie

In geval van een vaste installatie zijn stijve buizen als drukleiding het meest geschikt. Bij dit soort installaties is
het raadzaam de drukleiding direct na de pompuitgang van een terugslagventiel te voorzien, zodat er na het
uitschakelen van de pomp geen vloeistof terug kan stromen. Bovendien bevelen wij aan achter pomp en
terugslagventiel een afsluitventiel te installeren, zodat onderhoudswerkzaamheden eenvoudiger kunnen worden
uitgevoerd. Als u dan bij demontage van de pomp het afsluitventiel sluit, kan de drukleiding niet leeglopen.
4.4. Instelling van de vlotterschakelaar
Controleer of de pomp afslaat als de waterstand daalt en de vlotterschakelaar het
uitschakelniveau heeft bereikt.
Let er tijdens de installatie goed op dat de vlotterschakelaar zich vrij kan bewegen.
De pomp is voorzien van een vlotterschakelaar (2) die – afhankelijk van de waterstand – ervoor zorgt dat het
toestel automatisch af- of aanslaat. Zodra de waterstand een niveau gelijk aan of lager dan het uitschakelniveau
bereikt, slaat de pomp af. Zodra de waterstand het startniveau bereikt over overschrijdt, slaat de pomp aan. Start-
en uitschakelniveau kunnen worden gewijzigd door het loshangende deel van de kabel (3) van de
vlotterschakelaar korter of langer te maken. De kabellengte kan d.m.v. de kabelhouder (4) worden ingesteld, die
zich aan het handvat (5) van de pomp bevindt. Hierbij gaat het om de lengte van het deel van de kabel dat vrij
kan bewegen en van de kabelhouder tot aan de vlotterschakelaar loopt. Hoe langer de kabel, hoe lager het
uitschakel- en hoe hoger het startniveau. Omgekeerd daalt bij een kortere kabel het startniveau en wordt het
uitschakelniveau verhoogd.
4.5. Positie van de pomp
Bij het plaatsen van de pomp moet u erop letten dat de in de technische gegevens aangegeven maximale
dompeldiepte niet wordt overschreden. Tegelijkertijd mag het minimum zelfaanzuigniveau niet worden
onderschreden. Tijdens het gebruik van de pomp mag de waterstand dan tot het minimum afzuigniveau dalen.
Plaats de pomp op een stevige ondergrond. Plaats de pomp nooit direct op losse stenen of zand. Let er bij het
plaatsen van de pomp goed op dat de pomp niet kan omvallen of met zijn aanzuigopeningen (6) in de bodem kan
inzinken. Het aanzuigen van zand, modder of soortgelijke stoffen moet worden voorkomen.
Gebruik voor het plaatsen, optillen en dragen van de pomp uitsluitend het handvat. Gebruik zonodig voor het
neerlaten en omhoogtrekken van de pomp een geschikt touw dat aan het handvat wordt bevestigd. Gebruik voor
het plaatsen, optillen of dragen van de pomp nooit de drukslang, het netsnoer of de kabel van de
vlotterschakelaar.
3
NL
loading