3.4. VERBRANDINGSLUCHTTOEVOER
Open haarden mogen alleen worden opgesteld in ruimtes die min-
stens één deur of raam naar buiten hebben die kan worden ge-
opend, of die qua verbrandingsluchttoevoer direct of indirect in
verbinding staan met andere ruimtes; bij opstelling in woningen of
andere gebruikseenheden mogen alleen ruimtes van dezelfde wo-
ning of gebruikseenheid tot het verbrandingsluchtverband behoren.
Open haarden mogen alleen in de voornoemde ruimtes worden
geïnstalleerd of opgesteld wanneer hier minstens 360 m³ verbran-
dingslucht per uur en m² verbrandingskameropening naartoe kunnen
stromen. Wanneer zich andere haarden in de opstellingsruimte of in
andere ruimtes die in verbinding staan met de opstellingsruimtes
bevinden, moeten naar de open haarden volgens technische regels
minstens 540 m³ verbrandingslucht per uur en m² verbrandingsruimte
en naar andere haarden bovendien minstens 1,6 m³ verbrandings-
lucht per uur en per kW totaal nominaal warmtevermogen bij een
rekenkundig drukverschil van 0,04 mbar ten opzichte van de open
lucht toe kunnen stromen. Als richtwaarde voor het meten van de
luchttoevoerleidingen gelden stroomsnelheden rond 0,15 m/s. Bij
een haard met deurhoogte van 51× 60 cm komt dat overeen met
een toevoerkanaal van 175 cm², dus een doorsnee van ca. 15 cm.
Wanneer de verbrandingslucht niet mag worden ontnomen aan de
opstellingsruimte (bijv. bij huizen met ventilatiesystemen), moet
een buisverbinding zijn aangesloten aan de verbrandingslucht-
aansluiting van het toestel. Deze buisverbinding moet naar een
andere ruimte worden geleid. (Houdt u er rekening mee dat deze
ruimte een voldoende luchttoevoer heeft – overlegt u met de be-
voegde schoorsteenveger en neem de geldende regels en de nor-
men van de FeuVo en DIN 18896 in acht.) Indien deze buis voor
de verbrandingslucht uit het gebouw moet worden geleid, is een
blokkeersysteem noodzakelijk. Daarbij moet de stand van het blok-
keersysteem herkenbaar zijn. Bij deze uitvoering moet de aanvoer-
buis zijn geïsoleerd, omdat condensvorming mogelijk is. Bovendien
moet de buis zo zijn aangelegd dat geen water of andere stoffen
kunnen binnendringen en de eventueel ontstaande condens kan
afvloeien.
NL 7
NL