GEBRUIK
en opvanggordels volgens EN 361 een opvangsy-
steem volgens EN 363.
Maximale nominale last: 50 - 140 kg
(= maximaal gewicht van de gebruiker incl. ge-
reedschap en uitrusting)
Zo kiest u een bevestigingspunt:
Het bevestigingspunt (bevestigingsinrichting) voor
de persoonlijke valbeveiligingsuitrusting moet
volgens EN 795 een kracht van 12 kN te weersta-
an resp. aan de eisen volgens de handleiding van
het gebruikte valbeveiligingssysteem voldoen. Het
bevestigingspunt dient zich altijd boven de gebruiker
te bevinden.
De verbinding tussen gordel en bevestigingspunt
moet volgens de norm voor het betreffende gebruik-
passend en gecontroleerd zijn:
�
Opvangsysteem (bijv. valdemper volgens EN
355, meelopend opvangapparaat volgens EN
353-1/2, hoogtebeveiligingsapparaat volgens
EN 360)
Terughoudsysteem (bijv. verbindingsmiddel
�
volgens EN 354 of EN 358)
�
Werkpositiesysteem (bijv. verbindingsmiddel
volgens N 354 of EN 358)
�
Systeem voor touwondersteunde toegang (bijv.
touwinstellingsapparaat volgens EN 12841,
touw volgens EN 1891)
Het is voor de veiligheid essentieel de positie van de
bevestigingsinrichting en de manier waarop het werk
uitgevoerd wordt zo te kiezen, dat de vrije val en de
hoogte van de val tot een minimum beperkt worden.
Het is voor de veiligheid essentieel voor ieder gebru-
ik de benodigde vrije ruimte onder de werkpositie
van de gebruiker te garanderen (vermijding van een
smak met de grond of een obstakel).
De vereiste vrije ruimte F (afstand tot de bodem
of een ander obstakel) onder het bevestigingspunt
(verankeringspunt) van de valdemper moet minstens
meten:
F [m] = 3,3 m (1,75 m max. uittreklengte van
de valdemper + 1,5 m Ø hoogte van de
bevestigingsring) + de totale lengte van
het subsysteem in m (max. 2 m toege-
staan) + 1 m veilige afstand.
Als positioneringssysteem in een opvangsysteem
mag uitsluitend een opvanggordel gebruikt worden.
20
Verbindingsmiddelen mogen niet over scherpe
randen lopen! Pendelbewegingen bij vallen dienen
door de keuze van het bevestigingspunt vermeden
te worden.
Zo bevestigt u de valdemper aan de overige be-
standdelen van het opvangsysteem:
De Bandvaldemper wordt d.m.v. een verbinding-
selement (karabijnhaak volgens EN 362) met een
opvangoog (aanduiding A) van de opvanggordel
verbonden (afb. 4-5 zie pag. 10) en het andere einde
(verbindingsmiddel touw of band) door een voor
het respectievelijke bevestigingspunt geschikte en
aan EN 362 voldoend verbindingselement (karabijn-
haak) aan een bevestigingspunt (volgens EN 795)
ingehaakt.
Daarbij dient erop gelet te worden dat de verbin-
dingselementen (karabijnhaak volgens EN 362)
ordelijk gesloten en vergrendeld zijn en niet aan
ontoelaatbare belastingen (bijv. dwarsbelasting,
belasting over randen, ...) blootgesteld worden die
de breuklast van de karabijnhaak behoorlijk vermin-
deren kunnen. (afb. 6-8 zie pag. 10)
De totale lengte van een deelsysteem met een
valdemper inclusief verbindingsmiddelen, eindver-
bindingen en verbindingselementen mag 2 m niet
overschrijden.
In het ongunstigste geval (140 kg massa, val-factor
2) moet daarom de vrije ruimte onder de voeten van
de gebruiker overeenstemmen met de vrije ruimte
F (zie punt 1) + de totale lengte van de gebruikte
bandvaldemper (incl. verbindingsmiddelen en verbin-
dingselementen).
Bij gebruik van een bandvaldemper met een dubbel
(uit 2 strengen bestaand) verbindingsmiddel dienen,
indien mogelijk, steeds beide strengen van het ver-
bindingsmiddel aan een bevestigingspunt bevestigd
te zijn (standplaats). Wanneer slechts één streng
van het verbindingsmiddel met een bevestigingspunt
verbonden wordt dient er op gelet te worden dat de
tweede (losse) streng niet met de opvanggordel ver-
bonden is (afb. 9 zie pag. 10) (eventuele overbrug-
ging van de ingebouwde bandvaldemper!).
„Lanyard Storage" ( afb.10)
Horizontaal gebruik:
Alleen bij model bungy en webb