Algemeen; Installatie - DAB 1 KDN Instrucciones Para La Instalación Y El Mantenimiento

INHOUD
1. ALGEMEEN ........................................................................................................................................................................................................ 74
2. INSTALLATIE ..................................................................................................................................................................................................... 74
3. ELEKTRISCHE AANSLUITING .......................................................................................................................................................................... 76
4. AANSLUITINGEN DIESELMOTORPOMP ......................................................................................................................................................... 76
5. CONTROLE VAN DE WERKING VAN DE GROEP ........................................................................................................................................... 76
6. PERIODIEK ONDERHOUD ................................................................................................................................................................................ 77
7. AFSTELLINGEN VAN DE GROEP ..................................................................................................................................................................... 78
8. COMPENSATIE-ELEKTROPOMP ..................................................................................................................................................................... 79
9. ONDERHOUD ..................................................................................................................................................................................................... 79

1. ALGEMEEN

Lees deze documentatie aandachtig door alvorens met de installatie te beginnen.
U dient deze handleiding zorgvuldig te bewaren om hem ook na de eerste installatie op ieder gewenst moment te kunnen
raadplegen.

2. INSTALLATIE

De groep moet geïnstalleerd worden in een goed geventileerde ruimte, beschermd tegen de weersomstandigheden en bij een
omgevingstemperatuur niet lager dan 4°C (10°C indien er ook motorpompen geïnstalleerd zijn) en niet hoger dan 40°C. Stel de
groep zodanig op dat men geen problemen ondervindt bij het uitvoeren van eventuele onderhoudswerkzaamheden.
Zorg voor een verhoogde, vlakke ondergrond (waterpas), die geschikt is om de groep te ondersteunen en trillingen te dempen: de
fabrikant aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade door trillingen die het gevolg zijn van een onjuist uitgevoerde
installatie. Zorg indien nodig voor een trillingsdempende mat tussen de groep en de ondergrond. De groep mag niet hellend of
slechts gedeeltelijk in contact met de ondergrond worden geïnstalleerd: zorg indien nodig voor aanvullende steunpunten over de
hele lengte van het frame.
De bevestigingsmiddelen van de groep aan de ondergrond (schroeven, bouten) moeten de juiste eigenschappen hebben om de
groep goed vast te zetten. Bij het vastzetten van de groep moeten spanningen en/of draaiingen van het frame worden vermeden.
Hydraulische verbindingen moeten worden gemaakt met zelfstandige steunen zodat ze niet op de groep rusten en geen
mechanische spanningen overbrengen na de bevestiging.
Verzeker u ervan dat de leidingen van de installatie op autonome wijze gedragen worden en niet met hun gewicht op de collectors
van de groep rusten, om vervormingen of breuk van componenten te vermijden.
Het verdient de aanbeveling de zuig- en persleidingen op de installatie aan te sluiten middels trillingdempende koppelingen, met name in het
geval dat er dieselmotorpompen geïnstalleerd zijn.
Verzeker u ervan dat de watervoedingsbron over dusdanige eigenschappen beschikt dat de afname van het bij de voorziene
bedrijfscondities benodigde debiet altijd verzekerd is.
Volg bij het realiseren van het zuigtraject alle voorzorgsmaatregelen die noodzakelijk zijn om de drukverliezen tot een minimum te beperken en
de vorming van luchtzakken te voorkomen, onder andere:
a) Installeer de groep zo dicht mogelijk bij de voedingsbron.
b) Rust iedere pomp uit met een eigen zuigleiding (EN 12845 - UNI 10779).
c) Plaats de zuigleidingen horizontaal of met een licht aflopende helling in de richting van de groep.
d) Vermijd het gebruik van elleboogstukken of verbindingsstukken die bruuske richtingsveranderingen veroorzaken. Gebruik indien nodig
bochten met een wijde buigstraal.
Vermijd het "sifon" effect aan de zuigzijde: gevaar voor uitschakeling van de pompen!
De verticale afstand tussen de aanzuiging van de pomp en het minimumniveau van het water mag niet meer dan 3,2 meter bedragen. (EN
12845 punt 10.6.2.3 - UNI 10779).
2.1 HANDELINGEN DIE MOETEN WORDEN UITGEVOERD OM DE DIESELMOTORPOMP TE STARTEN
ALLE DIESEL MOTORPOMPGROEPEN WORDEN DROOG AFGELEVERD, ZONDER GASOLIE, MOTOROLIE EN KOELMIDDEL!
DE GROEP MAG PAS GESTART WORDEN NADAT HIJ GEVULD IS MET GASOLIE, MOTOROLIE EN KOELMIDDEL!
ALS DE EERSTE START VAN DE POMPGROEP MET DIESELMOTOR MEER DAN 6 MAANDEN NA DE TESTDATUM
PLAATSVINDT, MOET ER EEN BUITENGEWONE ONDERHOUDSBEURT WORDEN UITGEVOERD (ZOALS AANGEGEVEN IN
DE HANDLEIDING VAN DE DIESELMOTOR DIE BIJ DE MOTORPOMP WORDT GELEVERD) VOORDAT DE GROEP VOOR HET
EERST MAG WORDEN GESTART. DIT IS NODIG OM NA TE GAAN OF ER GEEN SCHADE IS VEROORZAAKT DOOR DE LANGE
INACTIEVE PERIODE.
Vul het reservoir van de dieselmotorpomp met gasolie tot aan het maximumniveau, om een autonomie van 3-4-6 uur te garanderen volgens
de risicoklasse van de installatie (EN 12845 punt 10.9.6 - UNI 10779). De motorpompgroepen van DAB garanderen een autonomie
van 6 uur.
a) VUL DE MOTOR MET SMEEROLIE, zoals aangegeven in onderstaande tabel.
b) (controleer het smeeroliepeil van de motor door middel van de peilstok).
c) Vul het luchtaanzuigfilter met speciale olie, zie de instructies die bij de dieselmotor zijn geleverd. (waar voorzien).
NEDERLANDS
74