Slim Duct Type
10
BEDIENING EN WERKING VAN DE
AIRCONDITIONER
Beveiligingsfunctie van 3 minuten
De beveiligingsfunctie van drie minuten voorkomt dat de airconditioner kan gestart worden in de eerste
drie minuten nadat de hoofdschakelaar/stroomonderbreker ingeschakeld is om de airconditioner te
herstarten.
Stroomonderbreking
Bij een stroomonderbreking terwijl het toestel in werking is, zal het volledig worden uitgeschakeld.
• Om het toestel opnieuw te starten, drukt u op de START/STOP-toets op de afstandsbediening.
• Bliksem of de nabijheid van een draadloze mobiele telefoon kunnen de werking van het toestel
verstoren. Schakel de hoofdschakelaar of de stroomonderbreker uit en opnieuw in. Druk op de
START/STOP-toets van de afstandsbediening om opnieuw op te starten.
Eigenschappen bij verwarming
Voorverwarmen
De airconditioner zal niet onmiddellijk nadat hij ingeschakeld is warme lucht uitblazen. Warme lucht
begint na ongeveer 5 minuten uit het toestel te komen, als de warmtewisselaar van de binneneenheid
opgewarmd is.
Warmeluchtregeling (bij verwarmen)
Eens de kamertemperatuur de ingestelde temperatuur bereikt, vermindert de ventilatorsnelheid
automatisch om tocht te voorkomen. Op dat moment stopt de buiteneenheid.
Ontdooien
Als de buiteneenheid tijdens het verwarmen bevriest, zal de functie ontdooien automatisch (gedurende
ongeveer 2 tot 10 minuten) worden ingeschakeld om de verwarmingscapaciteit op peil te houden.
• De ventilatoren van zowel de binnen- als de buiteneenheid stoppen tijdens het ontdooien.
• Tijdens het ontdooien zal het dooiwater op de bodemplaat van de buiteneenheid afgevoerd worden.
Verwarmingscapaciteit
Bij het verwarmen wordt de warmte van buiten geabsorbeerd en in de kamer gebracht. Deze manier van
verwarmen wordt een warmtepompsysteem genoemd. Bij te lage buitentemperaturen verdient het
aanbeveling om aanvullende verwarmingsapparatuur te gebruiken in combinatie met de airconditioner.
Let op voor sneeuwval en vorst op de buiteneenheid
• In gebieden met veel sneeuw kunnen de luchtinlaat en luchtuitlaat vaak worden bedekt met sneeuw of
dichtgevroren zijn.
Als de sneeuw of het ijs op de buiteneenheid niet verwijderd wordt, kan het toestel defect raken of de
verwarmingscapaciteit afnemen.
• Let in koude gebieden op dat de afvoerslang het water goed afvoert. Zorg dat er geen water in de slang
achterblijft dat zou kunnen bevriezen. Als het water in de afvoerslang bevriest kan het toestel defect
raken of de verwarmingscapaciteit afnemen.
Gebruiksomstandigheden voor de airconditioner
Gebruik de airconditioner voor optimale prestaties bij volgende temperatuursomstandigheden:
Koelen
Drogen
Verwarmen
Als de airconditioner niet onder bovenstaande omstandigheden wordt gebruikt, kan de beveiliging in
werking treden.
Buitentemperatuur
: –15°C tot 43°C
Kamertemperatuur
: 21°C tot 32°C (drogekleptemp.), 15°C tot 24°C (nattekleptemp.)
Relatieve luchtvochtigheid in de kamer – lager dan 80 %. Als de airconditioner
[LET OP]
bij temperaturen buiten dat bereik wordt gebruikt, kan zich condenswater
vormen op het oppervlak van de airconditioner.
Buitentemperatuur
: 15°C tot 43°C
Kamertemperatuur
: 17°C tot 32°C
Buitentemperatuur
: –15°C tot 15°C (nattekleptemp.)
Kamertemperatuur
: 15°C tot 28°C (drogekleptemp.)
– 136 –
Owner's Manual
NL
16-NL