3.4 Remmen
Bij miniliften met een centrale rem, wordt geremd door de remstang in de laagste positie te
zetten.
Bij miniliften waarbij de wielen afzonderlijk worden geremd, moeten de hendels op elk wiel
afzonderlijk naar beneden worden geduwd.
3.5 Richtingvergrendeling
Bij miniliften met een centrale rem, wordt de richtingvergrendeling ingeschakeld door de
remstang in de hoogste positie te zetten. Hierdoor worden de achterste wielen vastgezet in een
positie waarbij de minilift alleen nog maar recht voor- of achteruit kan bewegen.
4 Veiligheid
Gebruik de vereiste beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld beschermend schoeisel) tijdens de
werkzaamheden.
De vermelde maximale belasting mag niet worden overschreden.
De minilift mag niet worden gebruikt om mensen op te tillen.
Houd rekening met het gevaar op beknelling tussen de lastdrager en het rijwerk of de vloer
wanneer u de lastdrager naar boven of beneden beweegt. Houd geen handen of andere
lichaamsdelen onder de last.
4.1 Opslag en transport
Als de minilift wordt opgeslagen of getransporteerd, moeten het bedieningselement en de
motorkabel worden losgekoppeld.
De minilift moet tijdens het transport worden vastgezet zodat deze niet kan kantelen.
4.2 Verplaatsing
De lastdrager moet altijd zo ver mogelijk worden neergelaten voor een veilig en stabiel gebruik.
Wees extra voorzichtig wanneer u drempels, kabels of andere objecten op de grond passeert.
Het verplaatsen van zware lasten kan gemakkelijker zijn als u de richtingvergrendeling gebruikt.
De duwbeugel moet zo worden vastgehouden dat uw handen geen verwondingen kunnen
oplopen wanneer u randen, muren of uitstekende objecten passeert.
4.3 Laden en lossen
De gebruiker is verantwoordelijk voor het correct laden van de minilift.
________________________________________________________________________________
7 – Minilift 65 / 85 / 120