Vloeistofpeil van de batterij controleren
en corrigeren (alleen bij onderhoudsar-
me batterijen)
Waarschuwing
Bij met zuur gevulde accu's regelmatig de
vloeistofstand controleren.
Het zuur van een volledig opgeladen
–
accu heeft bij 20 °C een soortelijk ge-
wicht van 1,28 kg/l.
Het zuur van een gedeeltelijk ontladen
–
accu heeft een soortelijk gewicht tus-
sen 1,00 en 1,28 kg/l.
In alle cellen moet het soortelijk gewicht
–
van het zuur gelijk zijn.
Alle celsluitingen uitdraaien.
Uit iedere cel met de zuurtester een
monster nemen.
Het zuurmonster weer terugdoen in de-
zelfde cel.
Bij te lage vloeistofstand cellen met ge-
destilleerd water tot aan de markering
bijvullen.
Accu laden.
Celsluitingen inschroeven.
Inbedrijfstelling
Algemene aanwijzingen
Het apparaat remt elektrisch tot stilstand
wanneer één van de volgende voorwaar-
den vervuld is.
Voet werd van het gaspedaal geno-
–
men.
Chauffeursstoel werd langer dan 1 se-
–
conde verlaten.
Sleutelschakelaar werd op „0" gezet.
–
De automatische parkeerrem werkt pas in
stilstand.
Veegmachine op een egaal oppervlak
neerzetten.
Sleutel verwijderen.
Vóór de start/veiligheidscontrole
Ladingstoestand van de accu controle-
ren.
Zijbezems controleren.
Veegwals op slijtage en ingedraaide
banden controleren.
Veeggoedcontainer legen.
Luchtdruk banden controleren.
Zitcontactschakelaar op functionaliteit
controleren.
Instructie: Beschrijving zie hoofdstuk Re-
paraties en onderhoud.
Werking
Chauffeursstoel instellen
Hefboom stoelverstelling naar binnen
trekken.
Stoel verschuiven, hefboom loslaten en
vastzetten.
Door vooruit- en terugbewegen van de
stoel controleren of hij vast zit.
62
Ladingstoestand van de accu con-
troleren
Controlelampje brandt groen
–
Batterij is opgeladen (100...40%).
Controlelampje brandt geel
–
Batterij is tot 40...20% ontladen.
Controlelampje knippert rood
–
Batterij is bijna ontladen. Het vegen
wordt weldra automatisch uitgescha-
keld.
Controlelampje brandt rood
–
Batterij is ontladen. Het vegen wordt
automatisch uitgeschakeld (herinbe-
drijfstelling van de veegaggregaten al-
leen mogelijk na opladen van de
batterij).
Apparaat onmiddellijk naar het oplaad-
apparaat brengen en bergop rijden ver-
mijden.
Accu laden.
Parkeerrem controleren
Gevaar
Ongevalgevaar. Voor elke werking moet de
functionaliteit van de parkeerrem op een
vlakte gecontroleerd worden.
Zitpositie innemen.
Noodstopknop door draaien ontgrende-
len.
Sleutelschakelaar op „1" stellen.
Rijrichtingsschakelaar (vooruit/achter-
uit) bedienen.
Gaspedaal licht induwen.
De rem moet hoorbaar ontgrendelen en
op vlak terrein zacht beginnen te rollen.
Gaspedaal loslaten
Indien het pedaal losgelaten wordt,
moet de rem hoorbaar remmen.
Instructie: Wanneer dat niet het geval is,
moet het apparaat buiten bedrijf worden
gesteld en moet de klantendienst geraad-
pleegd worden.
Aflegvlak
Instructie: De max. toegelaten lading van
het aflegvlak bedraagt 20 kg.
Er moet voor een veilige bevestiging
van de lading gezorgd worden.
Noodstopknop
Het apparaat beschikt over een nood-
–
stopknop. Wanneer die ingedrukt
wordt, stopt het apparaat plots en treedt
de automatische parkeerrem in wer-
king.
Om het apparaat opnieuw in bedrijf te
–
stellen eerst de noodstopknop ontgren-
delen en dan de sleutelschakelaar kort
uit- en opnieuw inschakelen.
NL
6
-
Programma's selecteren
1 Rijden
Naar gebruiksplaats rijden.
Veegrol en zijbezems zijn opgeheven.
2 Vegen met veegrol
Veegrol wordt neergelaten.
3 Vegen met keerrol en zijbezems
Keerrol en zijbezems worden neergela-
ten.
Apparaat inschakelen
OPMERKING
Het apparaat is uitgerust met van een zit-
contactschakelaar. Bij het verlaten van de
chauffeursstoel wordt het apparaat na een
vertraging van ca. 1,5 sec. tot stilstand af-
geremd en worden geactiveerde veegfunc-
ties uitgeschakeld.
Op de chauffeursstoel plaatsnemen.
Rijpedaal NIET gebruiken.
Programmaschakelaar op markering 1
(rijden) zetten.
Sleutelschakelaar op „1" stellen.
Apparaat verrijden
Gevaar
Ongevalgevaar. Indien het apparaat geen
remwerking meer vertoont, moet als volgt
te werk worden gegaan:
Wanneer het apparaat op een helling
–
van meer dan 2% bij het loslaten van
het rijpedaal niet tot stilstand komt, mag
om veiligheidsredenen de noodstop-
knop alleen ingedrukt worden, wanneer
de juiste mechanische functie van de
parkeerrem bij iedere inbedrijfname
van de machine van te voren gecontro-
leerd is.
Het apparaat moet bij het bereiken van
–
de stilstand (op een effen vlakte) buiten
werking gesteld worden en de klanten-
dienst moet geraadpleegd worden!
Bijkomend moeten de onderhoudsin-
–
structies voor remmen in acht genomen
worden.
Noodstopknop door draaien ontgrende-
len.
Gaan zitten en sleutelschakelaar naar
stand „1" draaien.
Vooruit rijden
Rijrichtingsschakelaar op „vooruit" stel-
len.
Langzaam op het gaspedaal drukken.