7.3 Adres wijzigen:
Indien u twee locomotieven met hetzelfde adres
heeft, kunt u het adres van één van de locomotie-
ven veranderen:
transformator uit de wandcontactdoos nemen.
Stel de adreskeuzeschakelaar op het gewenste
adres in. Druk op de toets "Rijrichting verande-
ren". Houd deze toets ingedrukt terwijl de lens van
de IR-afstandsbediening naar de ontvanger wijst
en steek de transformator weer in de wand-
contactdoos .
Zodra de verlichting brand dan wel knippert, de
toets loslaten.
Het inschakelen van de verlichting dan wel het
knipperen daarvan, geeft aan dat het program-
meren in bedrijf is.
Zodra het licht dooft is de programmering gereed.
De loc kan nu met het nieuwe adres in bedrijf
genomen worden.
8. Functies van de locomotief
• Herkenning van het bedrijfssysteem: automatisch.
• Instelbare adressen: 1 - 255
• Vanaf de fabriek ingesteld: 72
• ABV — instelbare optrek-/afremvertraging
(simultaan).
• Verlichting is in het digitaalsysteem schakel-
baar.
• Instelbare maximumsnelheid.
• Instellen van de locomotiefparameters (adres,
optrek- afremvertraging, maximumsnelheid):
d.m.v. Control Unit, Mobile Station of
Central Station.
8.1 Functies schakelen
De IR-controller kan 5 digitale functie aansturen.
Schakelbare functies
Frontverlichting
Knipperlicht
ABV, uit
8.2 Loc besturen
De rijregelaar bestuurt altijd maar één locomotief en
wel die locomotief die op de adreskeuzeschakelaar
aangekozen is. Alle andere locomotieven rijden met
= ^
Functie 1
Functie 4
de laatst ingestelde snelheid door.
Opmerking: indien een ander adres gekozen wordt
en de rijregelaar staat in een bepaalde stand, dan
rijdt de zojuist "verlaten" loc met deze ingestelde
snelheid door. Pas na hem opnieuw aan te kiezen kan
de loc weer bestuurd worden.
Na het omschakelen naar een andere locomotief
duurt het nog enige ogenblikken voordat de gekozen
loc ook daadwerkelijk kan worden bestuurd. Deze
eigenschap maakt het mogelijk over andere
adressen heen te draaien zonder dat de daarbij
behorende locomotieven door de actuele stand van
de rijregelaar beïnvloed worden.
De locomotief wordt met de laatste instellingen
overgenomen. De locomotief reageert nu op het
besturingsapparaat.
9. Opmerkingen over de werking
Spelen met 2 treinen
!
Er mag maar één netadapter en één basissta-
tion gebruikt worden. Het meegeleverde
basisstation levert voldoende vermogen voor
max. 2 treinen. Met de schakelaar op de
control kunt u de gewenste locomotief kiezen (zie
punt 7 en 8).
10. Storingen
• Rijdt de trein niet, controleer dan of alle aanslui-
tingen volgens punt 6 juist zijn uitgevoerd.
• Controleer of de batterijen in de IR-controller
juist zijn geplaatst resp. niet leeg zijn.
• Controleer of er een kortsluiting, een overbe-
lasting op de modelbaan is ontstaan of dat er
een voertuig ontspoort is. Verhelp de kortslui-
ting dan wel de overbelasting door het aantal
stroomverbruikers te reduceren (locomotieven,
verlichte rijtuigen e.d.), zet het ontspoorde
voertuig weer op de rails.
• Als de locomotief is beschadigd, deze dan niet
meer gebruiken. Raakt een ander voertuig van
de trein beschadigt, dan dit voertuig uit de trein
nemen en niet meer gebruiken.
• Een te grote mechanische weerstand van het
model wordt door de decoder herkend. De
decoder schakelt dan de motor uit en laat dat
zien met knipperende lichten. Als de mechani-
sche problemen verholpen zijn, kan het model,
nadat het stroomloos geweest is, weer in bedrijf
genomen worden.
25