Bevestig de grondplaat (4) met 4 zelftapparkers (7 – draaimo-
ment 3,5 Nm) aan het schoorsteengedeelte.
Dicht de spleet tussen het boorgat (2) en de condenswater-
buis (10) met plastisch dichtmiddel (geen siliconenkit!).
Plaats het schoorsteenrooster (8). Druk het schoorsteengeheel
tegen de voer tuigwand en zet het met 6 schroeven (5) vast.
Boiler aan ten minste 2 lussen (11) met de meegeleverde
schroeven B 5,5 x 25 op geschikte ondergrond (multiplex-
plaat, gelamineerde houten lijsten of metalen bodem) veilig
aan de voertuigbodem vastschroeven.
Wateraansluiting
Voor het bedrijf van de boiler kunnen alle druk- en dompel-
pompen tot en met 2,8 bar worden gebruikt, evenzo alle
mengkranen met of zonder elektrische schakelaar.
Afb. B
Bij gebruik van dompelpompen moet een terugslagklep (12 –
niet tot de levering behorend) tussen pomp en de eerste aftak-
ken worden gemonteerd (pijl wijst in stromingsrichting).
Afb. C
Bij gebruik van drukpompen met grote schakelhysterese kan
heetwater via de koudwaterkraan terugstromen. Als terug-
stroomverhindering adviseren wij tussen de afgang naar de
koudwaterkraan en het aftapklep een terugslagklep (6 – niet
tot de levering behorend) te monteren.
Ter aansluiting aan de boiler en het veiligheids-/aftapventiel
moeten druk- en heetwaterbestendige slangen met een bin-
nendiameter van 10 mm worden gebruikt.
Voor het leggen van niet-flexibele buizen (b.v. John Guest
System) biedt Truma als toebehoren de wateraansluitingen
(15 + 16), de veiligheids-/aftapklep (13) en een terugslagklep
(12 + 6) met binnenaansluit Ø 12 mm aan.
Bij aansluiting aan een centrale watervoorziening (land- resp.
cityaansluiting) of bij sterkere pompen moet een drukverla-
ger worden ingezet, die voorkomt, dat hogere drukken dan
2,8 bar in de boiler kunnen optreden.
Breng de waterslangen zo kort en knikvrij als mogelijk
aan. Alle slangverbindingen dienen met slangklemmen
te worden beveiligd (ook koudwater)! Door de verwarming
van het water en de daaruit voortvloeiende uitzetting kun-
nen er tot het reageren van de overdrukbeveiliging in het
veiligheids-/aftapventiel drukken tot 4,5 bar optreden (ook bij
dompelpompen).
Voor de bevestiging van de slangen aan wand of vloer ad-
viseren wij de slangclips (art.-nr. 40712-01). Indien er een
gasverwarming is ingebouwd, kunnen de waterslangen met
de slangclips vorstvrij op de warme-lucht-buizen worden
aangebracht.
Om een gehele lediging van de waterinhoud te waar-
borgen, moet de ingesloten hoekaansluiting met de
verluch tings klep (afb. D: 15) aan de warmwater-aansluiting
worden toegepast!
Breng alle waterleidingen vallend in richting veilig-
heids-/aftapventiel aan! Geen garantieclaim voor
vorstschade!
De veiligheids-/aftapventiel monteren
Afb. B + C
Monteer de veiligheids-/aftapkraan (13) op een goed bereikbare
plaats in de buurt van de boiler. Boor een gat van Ø 18 mm en
steek hier de slang (14) van het aftapaansluitstuk doorheen.
Zet de veiligheids-/aftapventiel met 2 schroeven vast. Laat het
afgetapte water rechtstreeks naar buiten lopen (breng zo no-
dig een spatscherm aan).
16
De waterleidingen leggen
Afb. B + C
Sluit de koudwatertoevoer (24) aan het veiligheids-/aftapven-
tiel (13) aan. De stroomrichting is hierbij niet van belang.
Afb. D
Schroef de hoek-aansluiting met geïntegreerde verluchtings-
klep (15) aan de warmwater-aansluitbuis (bovenste buis) en
de hoekaansluiting zonder verluchtingsklep (16) aan de koud-
water-aansluitbuis (onderste buis) vast.
Schuif de moer (17), de spanring (18) en de O-ring (19) open,
verbindt de aansluitbout en de aansluitbuis en zet ze met de
moer (17) vast.
Schuif de verluchtingsslang buiten Ø 11 mm (20) op het
slangmondstuk van de verluchtingsklep (21) en breng het
naar buiten aan. Hierbij mag de radius in de boog niet kleiner
dan 40 mm worden uitgevoerd.
Snijdt de verluchtingsslang ca. 20 mm onder de bodemplaat
45° schuin in rijrichting af.
Afb. B + C
Breng de slangverbinding (22) voor de koudwatertoevoer tus-
sen het veiligheids-/aftapventiel (13) (16 – onderste buis) op
de boiler tot stand.
Breng de warmwaterleiding (23) van de hoekaansluiting met
de geïntegreerde beluchtingsklep (15 – bovenste buis) naar de
verbruiksplekken voor warmwater aan.
Montage van de bedieningspanelen
Bij gebruik van voertuig- resp. fabriekspecifieke bedie-
ningspanelen moet de elektrische aansluiting volgens
de Truma aansluitpuntbeschrijvingen plaatsvinden. Iedere
wijziging van de bijbehorende Truma onderdelen leidt tot
een verval van de garantie alsook tot uitsluiting van garan-
tieclaims. De inbouwer (fabrikant) is voor een gebruiksaan-
wijzing voor de gebruiker alsook voor de bedrukking van de
bedieningspanelen verantwoordelijk!
Bij de plaatskeuze erop letten dat de bedieningspanelen
niet aan een direkte warmte-uitstraling zijn blootgesteld.
Lengte van de aansluitkabel 2,5 m. Indien nodig is een
kabelverlenging 5 m leverbaar (art.-nr. 70000-53500).
Als inbouwmontage niet mogelijk is, dan levert Truma
desgewenst een opbouwraampje (25 – art.-nr. 40000-
52600) als toebehoren.
Afb. E
Het bedieningspaneel voor gasbedrijf (26) en (indien voorhan-
den) het bedieningspaneel voor elektrobedrijf (27) naar moge-
lijkheid naast elkaar monteren (afstand gatmidden 66 mm).
Telkens een gat Ø 55 mm boren (afstand gatmidden 66 mm).
De kabel van het bedieningspaneel (28) aan het bedieningspa-
neel voor gasbedrijf (26) aansluiten en vervolgens de achter-
ste afdekkap (29) als trekontlasting opsteken.
De kabel naar achteren doorschuiven en de aansluitkabels
(28 + 30) naar de boiler verleggen.
De aansluitkabel met oranje stekerlijst (28) naar regelelektro-
nica 12 V (afb. F) verleggen (aansluiting zie „Elektrische aan-
sluiting 12 V").
Beide bedieningspanelen met telkens 4 schroeven (31) beves-
tigen en de afdekframes (32) opsteken.
Voor optische afsluiting van de afdeklijst (32) levert
Truma zijdelen (33) in 8 verschillende kleuren. Vraag uw
leverancier.