m Let op! Er kunnen giftige uitlaatgassen ont-
snappen ook al is een uitlaatgasslang aangeslo-
ten. Wegens brandrisico mag de uitlaatgasslang
nooit op brandbaar materiaal worden gericht.
5. m Explosiegevaar!
De elektriciteitsgenerator nooit in ruimten gebrui-
ken waarin er zich licht ontvlambare materialen
bevinden.
6. Het door de fabrikant vooraf ingestelde toerental
mag niet worden veranderd. Anders zouden de
elektriciteitsgenerator of aangesloten toestellen
kunnen worden beschadigd.
7. De generator minstens op 1 m afstand van gebou-
wen of aangesloten toestellen opstellen.
8. De generator op een veilige effen plaats op-
stellen. Draaien en kantelen of verwisselen van
standplaats tijdens het bedrijf is verboden.
9. Generator nooit met natte handen vastpakken.
10. Bescherm u tegen elektrische gevaren.
11. Gebruik in open lucht enkel verlengkabels
(H07RN.), die daarvoor goedgekeurd en overeen-
komstig gekenmerkt zijn.
12. Bij gebruik van verlengkabels mag de totale leng-
te 50 m voor 1,5 mm², of 100 m voor 2,5 mm² niet
overschrijden.
13. De installatie, reparatie- en stelwerkzaamheden
mogen alleen door geautoriseerd vakkundig per-
soneel worden uitgevoerd.
14. Kom niet aan mechanisch bewogen of warme on-
derdelen. Verwijder geen beschermende afdek-
kingen.
15. De waarden vermeld bij de technische gegevens
onder geluidsvermogen (L
veau (L
) stellen emissiewaarden voor en zijn
pA
niet noodzakelijk werkniveau's. Aangezien er
geen verband bestaat tussen emissieen immis-
siepeilen kunnen deze waarden niet beslist wor-
den gebruikt om eventueel noodzakelijke aanvul-
lende voorzorgsmaatregelen te bepalen. Bij de
factoren, die van invloed zijn op het momentele
immissiepeil van de werkkracht, zijn de eigen-
schappen van de werkruimte, andere geluids-
bronnen etc. alsmede b.v. het aantal machines en
andere naburige processen en de periode die een
bedienaar aan het lawaai is blootgesteld inbegre-
pen. Ook kan het toelaatbare immissiepeil van
land tot land verschillen. Toch zal deze informatie
aan de gebruiker van de machine de mogelijkheid
geven de risico's en gevaren beter te beoordelen.
In enkele gevallen moeten akoestische metingen
na de installatie worden uitgevoerd, om het ge-
luidsdrukniveau te bepalen.
16. Gebruik geen elektrische voorzieningen (ook
geen verlengsnoeren en contacten) die manke-
menten vertonen.
130 | NL
www.scheppach.com /
[email protected] / +(49)-08223-4002-99 / +(49)-08223-4002-58
) en geluidsdrukni-
WA
17. Steek nooit voorwerpen door de ventilatiesleu-
ven. Dit geldt ook als het apparaat is uitgescha-
keld. Het niet in acht nemen kan tot letsel of scha-
de aan het apparaat leiden.
18. De generatorgroepen kunnen alleen tot hun no-
minale vermogen onder normale omgevingscon-
dities worden geladen. Als de generatorgroep
onder condities wordt toegepast die niet over-
eenkomen met de referentiecondities conform
ISO 8528-8 en de koeling van de motor of van de
draaistroomgenerator onvoldoende is (bijv. door
ongeoorloofd gebruik), moet het vermogen gere-
duceerd worden.
19. Reduceer het vermogen bij hogere temperaturen,
grote hoogtes en vochtigheid als volgt..
Max. werktemperatuur: 40 °C
Max. hoogte: 1000 m
Max. vochtigheid: 90 %
20. Houd het apparaat vrij van olie, vuil en andere
verontreinigingen.
21. Zorg ervoor dat de geluidsdemper en het luchtfil-
ter altijd in orde zijn en goed kunnen functioneren.
Deze onderdelen dienen als vlamvertrager bij een
vlaminslag.
22. Voordat er elektrische leidingen worden aange-
sloten, dient het apparaat zijn volledige toerental
te hebben bereikt. Maak de klemmen van de lei-
dingen los, voordat u de motor uitschakelt.
23. Om letsel door stroomslag te voorkomen, dient u
erop te letten dat de brandstoftank niet helemaal
leeg is als de elektrische leidingen worden aan-
gesloten.
24. De belasting mag niet hoger zijn dan aangegeven
op het typeplaatje van de generator. Overbelas-
ting kan tot een beschadiging of een kortere le-
vensduur van de machine leiden.
25. Sluit het apparaat niet aan op huishoudelijke
stopcontacten. Het apparaat mag niet met andere
stroombronnen worden verbonden, bijvoorbeeld
het stroomnet van het elektriciteitsbedrijf. In spe-
ciale gevallen, als een stand-by-verbinding met
aanwezige elektrische installaties wenselijk is,
mogen deze uitsluitend door een bevoegd elek-
trotechnicus worden uitgevoerd, die daarbij reke-
ning dient te houden met de verschillen tussen het
gebruik van de uitrusting op het openbare stroom-
net, of op het apparaat.
26. Schakel de motor uit:
- Altijd, als u de machine verlaat
- Voordat u brandstof bijvult
27. Sluit de brandstofkraan altijd als de machine niet
wordt gebruikt.
28. Gebruik nooit de chokehendel om de motor te
stoppen.