70
de
fr en
fi p t nl sv it es
..3.
Bediening
7.
Schakel de acculader in. De rode LED
moet vervolgens continu branden (afb. 2,
pos. 2) en de gele LED langzaam knippe-
ren (afb. 2, pos. 4). De accu wordt op dit
moment nog niet opgeladen.
i
Zolang er sprake is van onderspanning
van de accu, knippert de gele LED. De re-
gelaar voor begrenzing van de laadstroom
heeft geen functie wanneer de gele LED
knippert.
!
Voordat u op de accu-onderspannings-
toets drukt, dient u te controleren of de
keuzeschakelaar voor de accuspanning in
de juiste stand (12 V / 24 V) staat.
8.
Druk op de accu-onderspanningstoets
(afb. 2, pos. 7). De gele LED knippert nu
sneller en de accu wordt opgeladen. Pas
als de bovengrens van het onderspan-
ningsbereik van de accu is overschreden
(de gele LED brandt dan continu), wordt
de laadstroom door de potentiometer
actief.
9.
Stel nu met de potentiometer de gewenste
waarde in voor de laadstroom.
!
Bij het instellen van de laadstroom moeten
de gegevens van de accufabrikant beslist
in acht worden genomen.
10.
De accu is volledig opgeladen als de groene
LED brandt en het indicatie-instrument
nog slechts een geringe laadstroom aan-
geeft. Schakel na het voltooien van het
opladen de acculader uit.
11.
Verwijder de laadklemmen van de accu
(eerst de blauwe mintang).
1 689 979 848 (2005-06-14)
3.5
Starthulp
!
Als de autofabrikant geen instructies heeft
verstrekt met betrekking tot het extern star-
ten met een snelstartlader, dient u deze in-
structies bij de fabrikant op te vragen.
In deze modus kunt u de snelstartlader als
starthulp gebruiken.
1.
Schakel de acculader uit (afb. 2, pos. 9).
2.
Sluit de laadklemmen (afb. 1, pos. 1) op
de juiste polen van de accu aan. De rode
klem op de pluspool (+) en de blauwe klem
op de minpool (-).
!
Zorg ervoor dat de laadklemmen goed vast
zitten. Schakel tijdens het gebruik van de
starthulp alle aggregaten in de auto uit.
3.
Zet de omschakelaar voor „koude en
warme accu's" in de juiste stand (afb. 2,
pos. 6). Let er op, dat alleen de tempera-
tuur van de accu bepalend is.
4.
Stel de potentiometer voor de instelling
van de starthulpstroom (afb. 2, pos. 8)
afhankelijk van het vereiste vermogen in op
een waarde tussen 50% en 100%.
5.
Zet de omschakelaar (afb. 2, pos. 5) op
de aangegeven accuspanning van de op
te laden accu.
6.
Schakel de acculader in. De rode LED
moet vervolgens continu branden (afb. 2,
pos. 2).
BSL 2470
Robert Bosch GmbH