3
Bedrijfsmodus
4 Stationaire modus
Zie
Paragraaf 6.1 Statusmeldingen
matie over iedere modus.
Hieronder wordt uitgelegd hoe de unit van de ene
naar de andere bedieningsmodus gaat. Zie ook
beelding 18
voor een stroomgrafiek waarin getoond
wordt hoe de unit door de vier verschillende bedie-
ningsmodi loopt.
Zoals beschreven in
Paragraaf 5.3 Start de
neer de unit in de uit-modus staat, kan de unit in de
stand-bymodus gezet worden wanneer de motor uit
staat en de filterreinigingsklep (FCV) gesloten is door
te drukken op de stand-by/bedrijfsknop. Terwijl de
unit in de stand-bymodus staat, kan de unit opnieuw
in de uit-modus gezet worden door op de stand-by/
bedrijfsknop te drukken.
De unit gaat van stand-by- in bedrijfsmodus wanneer
het een stuursignaal ontvangt door een klep die geo-
pend wordt op een of meer werkstations (met ande-
re woorden, iemand begint te werken). De motor van
de unit staat nu aan en de FCV is gesloten. De timers
DIR_Time en SSR_Time worden niet gestart, zie
graaf 7.2.2 DIR_Time
en Paragraaf 7.2.1 SSR_Time.
De unit blijft in de bedrijfsmodus zolang er een ac-
tief stuursignaal is. De unit kan echter nog steeds in
de uit-modus gezet worden door op de stand-by/be-
drijfsknop te drukken.
Merk op dat indien er slechts 1 werkstation aangeslo-
ten is op de unit, of indien er slechts 1 werkstation in
6 PLC-meldingen
Hierna worden de verschillende status-, waarschuwings- en alarmmeldingen getoond die op het PLC-display
verschijnen. Kijk ook in Handleiding PLC-instellingen en de Installatie- en onderhoudshandleiding.
Wanneer er een melding verschijnt die niet in de Gebruikershandleiding staat, kunt u in de Handleiding
PLC-instellingen kijken voor meer informatie.
Wanneer er een waarschuwing of alarm verschijnt die niet in de Gebruikershandleiding staat, kunt u in de
Handleiding PLC-instellingen kijken voor meer informatie en contact opnemen met een door Nederman
erkende servicemonteur.
6.1 Statusmeldingen
De volgende statusmeldingen geven informatie over de modus waarin de unit staat of welk routine-onderhoud
uitgevoerd wordt.
FlexPAK 800/1000 DX
gebruik is, en het werk stopt aan dat ene station, het
stuursignaal stopt. Indien er meer dan 1 werkstati-
on aangesloten is op de unit, en er meer dan 1 werk-
voor meer infor-
station in gebruik is, stopt het stuursignaal alleen in-
dien het werk stopt op alle werkstations (met andere
woorden, alle kleppen sluiten).
Af-
Wanneer het stuursignaal stopt, starten de DIR- en
SSR-timers. De unit blijft in de bedrijfsmodus wanneer
het werk binnen de 10 seconden op 1 of meer werk-
stations hervat wordt. De DIR- en SSR-timers worden
opnieuw op nul gezet en worden stopgezet.
unit, wan-
Indien DIR_Time ingesteld is op 10 seconden (stan-
daard) en het werk langer dan 10 seconden onderbro-
ken wordt, verstrijkt de DIR_Time. De unit gaat dan
in de stationaire modus met de motor aan en de FCV
open.
De unit gaat opnieuw in de bedrijfsmodus wanneer
binnen 12 minuten een nieuw stuursignaal verstuurd
wordt. De DIR- en SSR-timers worden opnieuw op nul
gezet en worden stopgezet. Indien echter SSR_Time
is ingesteld op 12 minuten, de standaardinstelling, en
er geen nieuw stuursignaal is binnen 12 minuten, ver-
strijkt ook SSR_Time.
Para-
De unit gaat vervolgens in de stand-bymodus totdat
hij een nieuw stuursignaal ontvangt dat de unit op-
nieuw in de bedrijfsmodus zet, of de unit wordt uitge-
schakeld (met andere woorden, in uit-modus gezet)
door de weektimer, zie Paragraaf 7.2.3 Weektimer, of
door te drukken op de stand-by/bedrijfsknop.
NL
231