• Er vindt geen uitwisseling van gegevens tussen camera en flitser plaats.
Ontspankop op de camera aantippen!
• De camera is uitgerust met een objectief zonder CPU.
• De flitser werkt in de manual zoominstelling 'MZoom'. Schakel om naar
autozoom (zie 9.1).
De diafragma-instelling op de flitser wordt niet automatisch aan die van het
objectief aangepast.
• De camera geeft geen digitale gegevens door naar de flitser (camera's uit
groep A).
• Er vindt geen uitwisseling van gegevens tussen camera en flitser plaats.
Ontspankop op de camera aantippen!
• De camera is uitgerust met een objectief zonder CPU.
In het display knippert de aanduiding voor de zoomstand van de hoofdreflector
• Waarschuwing voor schaduwvorming aan de randen van het beeld: De op
de camera ingestelde brandpuntsafstand van het objectief (omgerekend naar
het 35 mm kleinbeeldformaat 24 x 36) is kleiner dan de ingestelde zoom-
stand van de hoofdreflector.
TTL
De TTL-invulflitsfunctie
BL laat zich niet instellen.
• Er heeft geen uitwisseling van gegevens tussen camera en flitser plaatsgevon-
den. Tip de ontspanknop op de camera even aan.
• De camera ondersteunt de TTL-invulflitsfunctie niet.
• Op de camera is voor de belichtingsmeting spotmeting gekozen. Kies een
andere meetmethode, c.q. meerveldmeting.
De instelling voor met de hand in te stellen correcties op de TTL-flitsbelichting
werkt niet.
• De camera ondersteunt de met de hand in te stellen correctiesop de TTL–flits-
belichting op de flitser niet, bijv. bij camera's uit groep A.
De automatische omschakeling naar de flitssynchronisatietijd vindt niet
plaats.
• De camera werkt met een centraalsluiter (de meeste compactcamera's). Er
hoeft daarbij geen omschakeling naar een flitssynchronisatietijd plaats te vin-
den.
• De camera werkt met FP-synchronisatie bij korte belichtingstijden (camera-
instelling). Daarbij vindt de omschakeling naar de flitssynchronisatietijd niet
plaats.
• De camera werkt met een langere belichtingstijd dan de flitssynchronisatietijd
Afhankelijk van de camerafunctie wordt daarbij niet naar de flitssynchronisa-
tietijd omgeschakeld (zie de gebruiksaanwijzing van de camera).
De opnamen vertonen aan de onderzijde een schaduw.
• Door de parallax tussen objectief en flitser kan het onderwerp in het dichtbij-
bereik, afhankelijk van de brandpuntsafstand, aan de onderzijde van het
beeld niet geheel worden uitgelicht. Neig de hoofdreflector, c.q. zet de groo-
thoekdiffusor voor de reflector.
De opname zijn te donker.
• Het onderwerp ligt buiten het bereik van de flits. Let op: bij indirect flitsen ver-
mindert de reikwijdte van de flits.
• Het onderwerp bevat zeer lichte of reflecterende beelddetails. Daardoor
wordt het meetsysteem van de camera, c.q. van de flitser beïnvloed. Stel met
de hand een positieve correctie op de flitsbelichting van bijv. +1 EV in.
De opnamen zijn te licht.
• In het dichtbijbereik kunnen overbelichtingen (te lichte opnamen) voorkomen,
als u bijv. een langere dan de kortste flitsduur van de flitser gebruikt. De mini-
male afstand tot het onderwerp moet minstens 10% van de aangegeven reik-
wijdte bedragen.
65