Opmerkingen voor de installatie of voor de eerste
inschakeling:
1. Lees het hoofdstuk: Veiligheidsvoorschriften – installatie.
2. Draai het verwarmingselement enkel in met behulp van een
gepaste steeksleutel (maat 22).
3. Installeer het verwarmingselement onderaan de radiator,
loodrecht op het buizensysteem. Zorg hierbij voor een gepaste
circulatie van het warmtedragende middel.
4. Gebruik gepaste warmtedragende middelen (water, speciale
producten op basis van water en glycol voor centrale-ver-
warmingsinstallaties, warmtedragende oliën met parameters
die conform zijn met de vereisten van de producent van het
verwarmingselement en de radiator).
5. Schakel het verwarmingselement niet in als het niet volledig is
ondergedompeld in de vloeistof.
6. Zorg dat het systeem beveiligd is tegen te hoge druk-
stijging in de radiator (luchtkussen in een elektrische
radiator, één van de ventielen van de radiator open in de
centrale-verwarmingsinstallatie).
7. Giet geen vloeistof van meer van 65° C in de radiator.
8. Leef de volgende richtlijnen na wanneer u het apparaat per-
manent op de elektrische installatie aansluit:
a. Bruine stroomdraad - aansluiting op de faseleiding (L).
b. Blauwe stroomdraad - aansluiting op de nulleiding (N).
c. Geel-groene stroomdraad - aansluiting op de aardleiding
(PE).
9. Zorg ervoor dat de verbinding tussen het verwarmingselement
en de radiator lekdicht is voordat u de radiator met vloeistof
vult.
10. De centrale-verwarmingsinstallatie moet uitgerust zijn met
ventielen waarmee de radiator kan worden afgesloten.
NL
83