Voor controle op de belichting is alleen de betref-
fende aanduiding op de controller relevant.
8.4 EASY-Mode-flitsfunctie
U vindt de aanwijzingen voor de EASY-Mode-flits-
functie in hoofdstuk 5.
9. Flitsparameters
Voor het correct functioneren van de flitser in de
automatisch-flitsenfunctie A en de manual flitsfunc-
tie M is het nodig, de verschillende flitsparameters
(diafragmawaarde, lichtgevoeligheid ISO, reflec-
tor voorzet) met de hand aan de instellingen van
de camera aan te passen. De ingestelde flitspara-
meters blijven ook na na het uitschakelen van de
flitser, c.q. na het veranderen van de flitsfunctie
opgeslagen.
De instelling van de flitsparameters kan
alleen in de automatisch-flitsenfunctie A en
de manual flitsfunctie M worden veranderd!
Daarbij past de aanduiding van de reikwijd-
te zich automatisch aan de veranderde pa-
rameters aan.
9.1 Werkdiafragma
Druk op de flitser zo vaak op de voorkeuzetoets
, dat in het LC-display 'F' en de diafragma-
waarde knipperen. Zolang deze waarden knippe-
ren met de toets '+', c.q. '-' de diafragmawaarde
op de slave-flitser aanpassen aan de diafragma-
waarde van de camera. Diafragmawaarden van
1,4 tot 16 in hele stops zijn mogelijk. De instelling
treedt onmiddellijk in werking en wordt na 5 s.
automatisch opgeslagen.
9.2 Lichtgevoeligheid ISO
Druk zo vaak op de voorkeuzetoets
flitser, dat in het display 'ISO' en de ISO-waarde
knipperen. Zolang deze waarden knipperen past
u met de toets '+', c.q. '-' de ISO-waarde op de
flitser aan, aan de ISO-waarde op de camera. Er
zijn ISO-waarden van 50 tot 3200 mogelijk. De
instelling treedt onmiddellijk in werking en wordt
na 5 s. automatisch opgeslagen.
9.3 Status van de reflector
In de EASY-modus en in de Metz-Remote-
functie kan de reflector status niet worden
ingestelt.
x
van de
75