Neoligaments JewelACL Instrucciones De Uso página 29

accessoireportaal op de over-the-top-positie van
het femur. De uitgang van de femorale tunnel in
de intracondylaire notch moet zo ver mogelijk
naar achter en zo proximaal mogelijk liggen, maar
wel binnen het ACL-gebied (Figuur 1). Zorg ervoor
dat de wand van de tunnel voldoende dik is om
doorboring te voorkomen.
7. Boor een paspen door de femorale richter, in
het femur en er weer uit, door de anterolaterale
cortex. Boor niet in de peroneale zenuw of vermijd
beschadiging van het kraakbeenoppervlak van de
binnenste dijbeenknobbel.
8. Verwijder de richter, maar laat de paspen zitten.
Boor met een gecanuleerde bottunnelboor van
4,5 mm totdat de cortex breekt en meet daarna
de lengte van de tunnel.
9. Kies het geschikte formaat van ECLU en
monteer het transplantaat volgens de door
de fabrikant beschreven techniek om een
transplantaat met twee draden te vormen. Meet
de transplantaatdiameter om de vereiste grootte
van de bottunnel te kunnen bepalen (Figuur 2).
10. Gebruik een boor die overeenstemt met het
formaat van het transplantaat om de femorale
holte tot de geschikte diepte te boren. Zorg
ervoor dat de boor de laterale femorale cortex niet
verbreekt, anders kan bevestiging met de ECLU
niet worden uitgevoerd. Schuin waar mogelijk
de randen van de intracondylaire uitgang van de
distale tunnel af met een ACL tunnelrasp.
11. Met de knie 90º gebogen, gebruik een geschikte
tibiale geleider om de anatomische aanhechting
van de voorste kruisband te identificeren (Figuur
3). Deze moet iets van het midden en iets
naar voren ten opzichte van de anatomische
aanhechting van de voorste kruisband worden
geplaatst. De geleider mag de voorste
aanhechting van de mediale meniscus niet
belemmeren en het gewrichtskraakbeen niet
beschadigen. Plaats de geleider niet te veel naar
voren want hierdoor kan het ligament in contact
komen met de bovenzijde van de notch wanneer
deze volledig is gestrekt. Houd het tibiale gebied
van de ACL verder intact.
12. Gebruik een tibiale geleider om een
geleidingsdraad in de tibia te boren. Zorg voor
voldoende tunnellengte om ruimte aan de
interferentieschroef te bieden.
13. Verwijder de tibiale geleider, maar laat
de geleidingsdraad zitten. Boor met een
gecanuleerde bottunnelboor die bij het formaat
van het totale transplantaat past of maak een
tunnel 1 mm kleiner dan het transplantaat en
breid deze met behulp van seriële dilators uit naar
de gewenste grootte. Schuin waar mogelijk de
randen van de intracondylaire uitgang af met een
ACL tunnelrasp.
14. Trek het geheel in de tunnels volgens de
instructies voor de ECLU. Zorg ervoor dat de knop
zich stevig op de femorale cortex bevindt.
15. Met de knie volledig gestrekt, scheid en span de
twee trek draden van het transplantaat. Breng
de schroef centraal tussen de draden in de
bottunnel in. Zorg ervoor dat de draden van het
transplantaat niet draaien en aan dezelfde zijde
van de schroef terechtkomen.
16. Knip overtollig hamstringtransplantaat af aan de
ingang van de tibiale tunnel en knoop de draden
van de JewelACL met een platte knoop over de
achterkant van de schroef voor extra bevestiging
en om te voorkomen dat het transplantaat langs
de schroef glijdt (Figuur 4).
17. Bevestig waar mogelijk de ACL-resten aan het
transplantaat met behulp van hechtdraden.
18. Beweeg de knie volledig en onderzoek daarbij
het transplantaat arthroscopisch om te kunnen
garanderen dat het isometrisch is geplaatst en
voor volledige bewegingsvrijheid zorgt zonder
botsing met het transplantaat.
19. Controleer of de knoop stevig vast zit voordat
overtollige draden van de JewelACL worden
afgeknipt. Knip elke draad af met een schaar en
loodrecht op de lengte ervan om losse vezels tot
een minimum te beperken. Eventuele losse vezels
die zich vormen als er op maat wordt geknipt,
moeten zorgvuldig uit de incisielocatie worden
verwijderd.
20. Graaf de knoop in het zachte weefsel in.
Handelsmerken
TransFix is een geregistreerd handelsmerk van Arthrex,
Inc.
EndoButton en RCI Screw zijn geregistreerde
handelsmerken van Smith & Nephew, Inc.