RIDGID NaviTrack Scout Manual Del Usuario página 59

Ocultar thumbs Ver también para NaviTrack Scout:
Tabla de contenido
Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 81
3. Het is raadzaam bij het begin van de tracering de signaalsterkte te
observeren om te zien of ze daalt wanneer de Scout van de zender
weg wordt bewogen. Wijs de mast naar de draden van de zender zelf
bij gebruik van de inductieve modus. Boven de leiding moet hij pieken
en langs weerzijden ernaast moet hij dalen. Als de signaalsterkte en
de lijnen op het scherm NIET overeenkomen, is het mogelijk dat het
signaal gestoord is.
4. Tijdens het opsporen wordt de loop van de buis of kabel op het scherm
weergegeven met 2 volle lijnen. Wanneer de lijnen centraal worden
weergegeven, bevindt de Scout zich precies boven de ondergrondse
leiding. Als de lijnen naar links of rechts neigen, beweegt u de
Scout om ze weer in het midden te krijgen. Het vanuit een leiding
uitgezonden signaal is het sterkst vlak boven die leiding. Als dat niet
het geval is, is het signaal gestoord.
Bij gebruik van een leidingtraceringsfrequentie zijn er twee
OPMERKING
lijnen op het scherm. Bij gebruik van een sondefrequentie wordt de evenaar
weergegeven als een enkelvoudige lijn.
Kijk uit voor signaalinterferentie die tot on nauw keurige
vOORZICHTIG
aflezingen kan leiden. Dieptemetingen moeten worden beschouwd als
schattingen en de werkelijke diepte moet worden nagegaan door de leiding
fysiek bloot te leggen alvorens het graven te starten.
5. Het is raadzaam bij het begin van de tracering de sig naalsterkte te
observeren om te zien of ze daalt wan neer de Scout van de zender
weg wordt bewogen. Wijs de mast naar de draden van de zender zelf
bij gebruik van de inductieve modus. Boven de leiding moet hij pieken
en langs weerzijden ernaast moet hij dalen. Als de signaalsterkte en
de lijnen op het scherm NIET overeen komen, is het mogelijk dat het
signaal gestoord is.
6.1 Tracering van een passieve AC-leiding
In de passieve modus detecteert de Scout wisselstroom, of AC-velden.
Ingegraven stroomleidingen genereren normaal geen traceerbaar signaal
tenzij er stroom door de kabels vloeit. Bijvoorbeeld kabels van uitgeschakelde
straatlampen zijn moeilijk passief te traceren.
1. Selecteer een passieve AC-traceringsfrequentie met het passieve
leidingtraceerpictogram ~.
2. De Scout heeft twee (2) passieve AC-traceringsfre quenties die
standaard zijn. Het zijn 50 Hz en 60 Hz.
NaviTrack Scout
6.2 Bedieningstips voor leidingtracering
. Wanneer de lijnen zich niet centraal op de kaart bevinden,
maar de signaalsterkte maximaal is, is het signaal gestoord!
a. Probeer het eens met een lagere frequentie.
b. Plaats de aardstaaf verder uit de buurt van de te traceren leiding.
c. Zorg ervoor dat de leiding niet verbonden is met een andere leiding.
. Als de lijnen maar niet centraal op het scherm willen gaan staan of als
ze onverklaarbaar over het scherm bewegen, kan dat betekenen dat de
Scout geen zuiver signaal ontvangt.
a. Controleer de zender om na te gaan of hij correct werkt en naar
behoren werd geaard.
b. Test de kring door de onderste antenne naar een van de draden van
de zender te wijzen.
c. Ga na of de Scout en de zender met dezelfde frequentie werken.
d. Probeer verschillende frequenties, beginnend bij de laagste, tot het
signaal betrouwbaar kan worden ontvangen.
. Stroom vloeit het best van de kleinste leidingen naar de grootste
(minste weerstand). Een voorbeeld daarvan zou zijn het traceren van
een buis van de woning naar de straat.
. Tijdens het traceren moet het signaal het sterkst zijn en de diepte het
geringst op dezelfde plaats als waar de lijnen centraal over het scherm
lopen. Als dat niet het geval is, kan dat wijzen op een bocht in de
leiding of op de aanwezigheid van gekoppelde signalen.
. Hogere frequenties vloeien gemakkelijker uit maar kunnen nodig zijn
om over stroomstoringen in traceer draden te springen of om over
isolatiekoppelstuk ken heen te gaan.
. Wanneer u de zender inductief gebruikt, dient u de tracering 10/15 m
verwijderd te beginnen om "luchtkoppeling" te voorkomen. Daar pikt
de Scout het signaal rechtstreeks van de zender op en niet van de te
traceren leiding.
Tijdens het traceren gaat de microkaart uit van de volgende omstandigheden:
a. De grond is waterpas.
b. De leiding is waterpas.
c. De Scout-plaatsbepaler bevindt zich boven grondniveau.
d. De Scout-antennemast wordt ongeveer verticaal gehouden.
. Als die omstandigheden niet of niet allemaal kloppen, dient u scherp
te letten op de maximale signaalsterkte. In het algemeen geldt het
volgende: als de Scout zich binnen ongeveer twee "diepten" van de
leiding bevindt, is de kaart bruikbaar en accuraat. Houd daar rekening
mee wanneer u de microkaart gebruikt indien het doel of de leiding
heel ondiep zit. Het bruikbare zoekgebied op de microkaart kan klein
zijn als de leiding uiterst ondiep zit.
59
Tabla de contenido
loading

Tabla de contenido