4 Installatie
1) Sluit de geluidsbronnen aan op de overeenkom-
stige ingangen:
- TAPE, CD of LINE (20) voor aansluiting van
apparatuur met lijnniveau zoals tuner, CD-spe-
ler, cassettespeler;
- PHONO (21) voor aansluiting van platenspelers
op een magnetisch systeem;
- MIC 1 resp. MIC 2 voor aansluiting van een
monomicrofoon.
2) Plaats de ingangskeuzeschakelaars (3) voor de ka-
nalen CH 1 tot CH 4 in de overeenkomstige stand.
3) Verbind de versterker met de uitgangsjacks AMP
(19).
4) Verbind een geluidsopnametoestel met de uit-
gangsjacks REC (18) voor eventuele geluidsopna-
mes. Het opnameniveau is onafhankelijk van de
instelling van de masterregelaar (13).
5) Plug de netstekker in het stopcontact (230 V~ /
50 Hz).
6) Om inschakelploppen te vermijden is het aan te
raden de masterregelaar (13) in de minimumstand
te plaatsen. Schakel vervolgens met behulp van de
schakelaar (7) het mengpaneel in. De rode LED
POWER boven de schakelaar geeft aan dat het
toestel klaar is voor gebruik.
7) Schakel alle aangesloten toestellen in.
5 Werking
Plaats alle toonregelaars (10 en 14) in de middelste
stand en de TALKOVER-schakelaar (4) in de OFF-
stand, alvorens het mengpaneel een eerste keer in
gebruik te nemen. Plaats beide ASSIGN-schakelaars
(12) in de nulstand (mix-functie is uitgeschakeld).
5.1 Mixen van de aangesloten geluidsbronnen
1) Het totale volume van de aangesloten geluidsbron-
nen kan geregeld worden met behulp van de
MASTER-regelaar (13). Voor de optimale niveaure-
geling van de aangesloten bronnen plaatst u de
masterregelaar in een stand die ongeveer
het maximum bedraagt, bv. stand 7.
2) Regel het volume van de ingangskanalen met
behulp van de schuifregelaars (2). Het niveau van
de masteruitgang (19) wordt weergegeven door de
VU-meter (5). Bij 0 dB is het mengpaneel volledig
uitgestuurd. Bij overbelasting lichten de rode LED's
van de VU-meter op.
De schuifregelaars moeten zich na de niveaure-
geling in ongeveer
bevinden, zodat het regelgebied voor in- en uit-
mengen voldoende groot is.
3) Regel met behulp van de 3-bandse equalizers (14)
het gewenste klankbeeld af van de beide uitgangen
REC (18) en AMP (19): De lage (LOW), hoge
(HIGH) en middelste (MID) frequenties kunnen
ofwel verhoogd of verlaagd worden met maximum
10 dB door de drie schuifregelaars in te stellen.
Wanneer de regelaars zich in de middelste stand
bevinden, wordt de frequentie niet veranderd.
2
/
van de maximumwaarde
3
5) Met de crossfader (11) kan tussen de kanalen CH 1
tot CH 4 naar believen geregeld worden. Selecteer
hiervoor met behulp van de ASSIGN-schakelaars A
en B (12) de gewenste kanalen:
ASSIGN A: Stand 1, 2 of 3 voor de selectie van de
ASSIGN B: Stand 2, 3 of 4 voor de selectie van de
Wanneer de desbetreffende schakelaar in de nul-
stand staat, is er geen kanaal geselecteerd.
Bij verplaatsing van de crossfader naar links (A)
wordt het kanaal ingemixt dat met de schakelaar
ASSIGN A geselecteerd is; bij verplaatsting van de
crossfader naar rechts (B) wordt het kanaal inge-
mixt dat met de schakelaar ASSIGN B geselec-
teerd is. Staat de crossfader in centrale stand, dan
worden beide kanaalsignalen tegelijk naar de uit-
gangen gestuurd. Plaats beide ASSIGN-schake-
laars in de nulstand om de mix-functie uit te scha-
kelen.
5.2 Voorafluistering van de kanalen
Met de voorafluisteringsfunctie kunnen de ingangs-
kanalen CH 1 tot CH 4 evenals het masterkanaal
MASTER via een hoofdtelefoon afzonderlijk beluisterd
worden. Het niveau van het beluisterde signaal is
onafhankelijk van de instelling van de desbetreffende
kanaalschuifregelaar.
1) Verbind de stereo-hoofdtelefoon (≥ 8 Ω) met de
PHONES-jack (16).
2) Druk voor de voorafluistering van het kanaal op de
overeenkomstige toets (6).
3) Stel de hoofdtelefoon met behulp van de LEVEL-
regelaar (15) op het gewenste volume in.
OPGELET! Stel het volume van de hoofdtelefoon
nooit te hoog in. Langdurige blootstelling aan hoge
volumes kan het gehoor beschadigen. Het gehoor
raakt aangepast aan hoge volumes die na een
tijdje niet meer zo hoog lijken. Verhoog daarom het
volume niet nog meer, nadat u er gewend aan bent
geraakt.
5.3 Aankondigingen via de DJ microfoon
2
/
van
3
1) Stel met behulp van de VOLUME-regelaars (10)
het gewenste volume in voor de microfoonkanalen
MIC 1 en MIC 2.
2) Regel met de regelaars (1) het gewenste klank-
beeld af: De lage tonen (LOW) en hoge tonen
(HIGH) kunnen met 10 dB versterkt resp. gedempt
worden.
3) Om aankondigingen via de microfoon beter te ver-
staan, kunnen de niveaus van de kanalen CH 1 tot
CH 4 met 15 dB gedempt worden. Plaats de TALK-
OVER-schakelaar (4) hiervoor in de TALK-stand.
In de OFF-stand wordt de TALKOVER-functie
uitgeschakeld.
kanalen CH 1, CH 2 of CH 3
kanalen CH 2, CH 3 of CH 4
NL
B
17