Kontrolle des Batterieladezustands
Da die Batterieladung proportional zum spezifi schen
Elektrolyten-Gewicht ist, stellt die Messung des spe-
zifi schen Elektrolyten-Gewichts ein wirksames, kor-
rektes Kontrollsystem des Batterieladezustandes
dar. In geladenem Zustand unter Normalbedingun-
gen entspricht bei richtigem Elektrolytfüllstand die
richtige Elektrolytdichte bei 30° C einem Wert von
etwa 1.260 (30° Bè). Bei einer Dichte zwischen 1.26
(30°Bè) und 1.20 (24° Bè) ist die Batterie nur teilweise
geladen, unter 1.14 (18°Bè) vollständig erschöpft.
Dichte messen
Die Messung der Elektrolytdichte ist die wichtigste
Batteriekontrolle und muß daher besonders sor-
gfältig mit Hilfe eines Dichtemessers durchgeführt
werden. Zur Messung dessen Spritze einführen und
eine ausreichende Elektrolytmenge entnehmen,
bis der Schwimmer frei schwimmt. Vorsicht, daß
die Flüssigkeitsoberfl äche die Gummibirne nicht
berührt oder seitlich an den Glaswänden haftet.
Sollte nach Zugießen von destilliertem Wasser eine
Dichtemessung erfolgen, so ist abzuwarten, bis die
gesamte im Element enthaltene Flüssigkeit eine ho-
mogene Dichte erreicht hat.
Wasser nachfüllen
Nach dem Aufl aden der Batterien destilliertes Was-
ser in jede einzelne Batteriezelle einfüllen, bis die
Flüssigkeit einen Füllstand von 6 mm über den Plat-
ten erreicht. Anfangs ist dieser Vorgang bei jeder
Aufl adung durchzuführen, später erfahrungsgemäß
weniger häufi g. Zwischen zwei Nachfüllungen darf
jedoch nie mehr als eine Woche vergehen.
Ladegrenzen
Ein Nachladen der Batterie ist nicht notwendig,
wenn die Dichte am Ende des Arbeitstages nicht
unter 1.24 (28°Bè) gesunken ist. Der häufi gste Fehler
bei Traktionsbatterien ist Überladung. Dadurch kann
die Lebensdauer der Batterien drastisch verkürzt
werden. Die maximal zulässige Temperatur beträgt
45°C. Wenn die Elektrolyttemperatur 10-12°C über
der Raumtemperatur liegt, kann sich unabhängig
von der tatsächlich erreichten Temperatur ein Überl-
adung ereignen.
Wenn in der Batterie eine Restladung von 5-10%
zurückbleibt, die auf dem Display des Armaturen-
brettes angezeigt wird, ist das Verlagern und Trock-
nen erlaubt, aber nicht das Drehen der Bürsten und
das Waschen.
Räume für die Batterieaufl adung
Die bei der Aufl adung austretenden Gase sind explo-
sionsgefährlich. Deshalb muß die Batterie während
der Aufl adung frei belüftet und die Kontaktklem-
men gegen eventuelle Funkenbildung festen auf
den Polen fest montiert sein. Die Räume, in denen
Akkumulatorenbatterien geladen werden, müssen
gut belüftet sein und die Innentemperatur darf 40-
45°C nicht übersteigen. Sollte die Fensterbelüftung
unzureichend sein, sind spezielle Ventilationskanäle
einzurichten, die jedoch nicht in den Rauchkanal ge-
leitet werden dürfen. Notfalls muß der Luftwechsel
durch Ventilatoren beschleunigt werden.
Nicht im Dauerbetrieb verwendete oder
inaktive Batterien
Wenn die Batterie nicht fortwährend verwendet
wird, muß die Ladung mindestens alle 30 Tage
aufgefrischt werden, selbst wenn das spezifi sche
Gewicht hohe Meßwerte aufweist. Bei längeren
Stillstandzeiten die Batterie an einem kühlen und
trockenen Ort aufbewahren und monatlich einmal
aufl aden, bis in allen Elementen eine lebhafte Ga-
sentwicklung bemerkt wird und die Ablesungen
der Spannung und des spezifi schen Gewichts 3-4
Stunden konstant bleiben. Vor erneuter Inbetrieb-
setzung einer auf längere Zeit unbenutzt gebliebe-
nen Batterie ist sie auf jeden Fall wieder aufzuladen
und der richtige Elektrolyt-füllstand zu überprüfen.
BATTERIE - BATTERIJ - BATTERI
Controle van de batterij lading
Daar het bekend is dat er een rechtstreeks ver-
band bestaat tussen het soortelijk gewicht van de
elektrolyt en de lading van de batterij, wordt het me-
ten van het soortelijk gewicht van de elektrolyt be-
schouwd als eff ectieve en juiste controle van de staat
van de batterij lading. Wanneer de batterij vol is en in
goede staat, met de elektrolyt op het juiste niveau,
is de densiteit van de elektrolyt ongeveer 1.260 (30°
Bè) bij 30° C. Als de densiteit tussen 1.26 (30°Bè) en
1.20 (24° Bè) ligt, is de batterij gedeeltelijk geladen
terwijl bij een lege batterij de densiteit minder dan
1.14 (18°Bè) bedraagt.
Het meten van de densiteit
Het meten van de densiteit van de elektrolyt is de
meest belangrijke controle van een batterij. Deze
meting moet dus nauwkeurig uitgevoerd worden
met behulp van de densimeter, breng deze op de
manier van een injectiespuit in en neem een hoe-
veelheid elektrolyt die voldoende is om de vlotter
te laten drijven. Let erop dat het uiteinde hiervan de
rubber bal niet raakt of met de capillariteit vast bli-
jft zitten aan de glaswanden. Als u een meting moet
verrichten na het toevoegen van gedestilleerd water,
moet u wachten tot de densiteit gelijkmatig in de
vloeistof van het element verdeeld is.
Bijvullen van water
Gedestilleerd water bijvullen in elke batterijcel nadat
de batterij opgeladen is om de vloeistof op niveau
te brengen, 6 mm boven de platen. Deze handeling
moet in het begin na elke lading verricht worden,
later als de bediener meer ervaring heeft gekregen
kan dit minder vaak gedaan worden, maar het dient
tenminste eens per week te gebeuren.
Laad limieten
De batterij hoeft niet opgeladen te worden als de
densiteit, aan het einde van de werkdag niet onder
1.24 (28°Bè) gedaald is. De meest voorkomende fout
bij het gebruik van tractiebatterijen is overbelasting.
Alleen deze factor, als deze constant aanwezig is, ver-
kort de levensduur van de batterij drastisch. De aan-
bevolen maximum temperatuur is 45°C. Als de tem-
peratuur van de elektrolyt meer stijgt dan 10°/12° C
vergeleken met de omgevingstemperatuur, kan zich
overbelasting voordoen, onafhankelijk van de werke-
lijk bereikte temperatuurwaarde.
Indien de batterijindicator nog slechts een restcapa-
citeit aangeeft van ca. 5 – 10% schakelt de borstela-
andrijving en watertoevoer automatisch uit. Wèl blijft
het mogelijk om de machine te verrijden en een nat-
te vloer droog te zuigen.
Ruimtes voor het opladen van de batterij
De gassen die zich tijdens het opladen ontwikkelen,
zijn explosief, zorg er dus voor dat de batterij tijdens
het opladen goed geventileerd staat en dat de con-
tacten van de klemmen geen vonken kunnen veroor-
zaken. De ruimtes waar de batterijen van accumula-
toren opgeladen worden, moeten goed belucht zijn
en de temperatuur mag niet boven 40°/45°C stijgen.
Als de ramen niet voor voldoende luchtverversing
zorgen, moet dit gebeuren via speciale afvoerkana-
len, deze mogen in rookkanalen uitkomen. Indien
nodig moet de luchtverversing snel, met behulp van
ventilatoren plaatsvinden.
Batterij die niet constant gebruikt wordt
Als de batterij niet continu gebruikt wordt, moet
deze eens per maand bijgeladen worden, ook als
bij het meten van het soortelijk gewicht de waarden
hoog zijn. Als de batterij lange tijd niet gebruikt wor-
dt, moet hij op een koele, droge plaats bewaard wor-
den. Eens per maand moet hij opgeladen worden,
volledig totdat alle elementen fl ink gas ontwikkelen
en de afgelezen waarden voor spanning en soortelijk
gewicht 3 à 4 uur lang constant blijven. In elk geval
moet een batterij die lange tijd nonactief geweest
is, eerst opgeladen worden en moet het elektrolyt-
niveau gecontroleerd worden voordat hij opnieuw
gebruikt mag worden.
71
Kontrol af batteriets ladestand
Da man ved, at der er en direkte sammenhæng mel-
lem elektrolyttens specifi kke vægtfylde og batteriets
ladestand, antages målingen af elektrolyttens speci-
fi kke vægtfylde som en eff ektiv og korrekt kontrol
af batteriets ladetilstand. Når batteriet er opladet,
under normale forhold og når elektrolytten er på
rette niveau, vil elektrolyttens densitet være på cirka
1.260 (30° Bè) ved 30°C. Hvis densiteten derimod er
på mellem 1.26 (30° Bè) og 1.20 (24° Bè), er batteriet
delvist opladet, mens det, hvis densiteten er under
1.14 (18° Bè), er fuldstændig afl adet.
Måling af densiteten
Måling af elektrolyttens densitet er den vigtig-
ste kontrol af batteriet. Denne måling skal derfor
udføres med den største omhu ved hjælp af et densi-
meter ved at føre sprøjten ind og udtage en mæng-
de elektrolyt, der er tilstrækkelig til, at fl yderen kan
fl yde. Sørg for at dens top ikke rører gummipæren,
eller at den ikke forbliver fastgjort til glasvæggene.
Hvis densiteten skal måles, efter at der er blevet
påfyldt destilleret vand, skal man vente til batteri-
væskens densitet er blevet ensartet.
Påfyldning af vand
Påfyld destilleret vand på hver af batteriets celler
efter at batteriet er blevet opladet for at bringe
væskeniveauet 6mm over pladerne. Dette vil i star-
ten skulle foretages efter hver opladning, men sene-
re kan påfyldningerne ske mindre hyppigt afhæng-
igt af den ansvarliges erfaringer. Der må dog aldrig
gå mere end en uge mellem påfyldningerne.
Grænseværdier for opladning
Det er ikke nødvendigt at oplade batteriet, hvis den-
siteten ved arbejdsdagens ophør er over 1.24 (28°
Bè). Den mest almindelige fejl i forbindelse med
anvendelse af batteriet er overladning. Denne faktor
alene kan, hvis det sker kontinuerligt, nedsætte leve-
tiden drastisk. Den maksimalt anbefalede tempera-
tur er 45°C. Hvis elektrolyttens temperatur stiger til
mere end 10/12°C over omgivelsernes temperatur,
kan batteriet blive overladet uafhængigt af tempe-
raturen. Hvis instrumentpanelets display viser, at
batteriet har en resterende opladning på 5-10%, er
det tilladt at køre og tørre, men ikke at rotere børs-
terne eller vaske.
Lokaler til ladning af batteriet
De gasser, som batterierne danner under ladningen,
er eksplosionsfarlige, og der skal derfor sikres god
ventilation under ladningen, samt at klemmerne
ikke skaber gnister. Lokalerne, hvor batterierne la-
des, skal være godt ventilerede, og temperaturen
må ikke komme over 40/45°C.
Hvis åbne vinduer alene ikke sikrer tilstrækkelig ven-
tilation, skal der sørges for særlige udsugningskana-
ler, som ikke må forbindes til røgrørene. Når det er
nødvendigt, skal luftudskiftningen accellereres ved
hjælp af ventilatorer.
Batteri der ikke bruges regelmæssigt
eller slet ikke
Hvis batteriet ikke anvendes regelmæssigt, skal det
lades en gang om måneden, også selvom måling-
erne af den specifi kke vægtfylde viser høje værdier.
Hvis batterierne ikke anvendes i længere perioder,
skal de opbevares køligt og tørt og lades fuldstænd-
igt en gang om måneden, indtil der sker en livlig
gasudvikling, og afl æsningerne af spænding og
vægtfylde forbliver konstante i 3-4 timer. Under alle
omstændigheder skal et batteri, der ikke er blevet
anvendt i en længere periode, lades og kontrolleres
for korrekt elektrolytniveau, inden det tages i brug.