sprakelijk voor schade die is veroorzaakt door oneigenlijk
of verkeerd gebruik.
• Gebruik van de bloeddrukmeter buiten de thuisomgeving
of terwijl u in beweging bent (bijv. tijdens een rit in een
auto of een ambulance, tijdens een vlucht in een helikop-
ter of tijdens lichamelijke inspanning zoals sport), kan de
meetnauwkeurigheid beïnvloeden en foutieve metingen
veroorzaken.
• Aandoeningen aan hart en bloedvaten kunnen leiden tot
foutieve metingen of kunnen de meetnauwkeurigheid be-
invloeden.
• Gebruik het apparaat niet gelijktijdig met andere medi-
sche elektrische apparaten (ME-apparaten). Dit kan lei-
den tot een storing van het meetapparaat en/of tot een
onnauwkeurige meting.
• Gebruik het apparaat niet buiten de aangegeven omstan-
digheden voor opslag en gebruik. Dit kan leiden tot on-
juiste meetresultaten.
• Gebruik voor dit apparaat uitsluitend de meegeleverde of
in deze gebruiksaanwijzing beschreven manchetten. Het
gebruik van een andere manchet kan leiden tot onnauw-
keurige meetresultaten.
• Let op dat de functie van het betreffende ledemaat tijdens
het oppompen van de manchet kan worden beïnvloed.
• Voer de metingen niet vaker uit dan nodig is. Als gevolg
van een beperking van de bloeddoorstroming kunnen er
bloeduitstortingen ontstaan.
• De bloedsomloop mag niet onnodig lang worden afge-
bonden door de bloeddrukmeting. Haal bij storingen van
het apparaat de manchet van de pols.
• Breng de manchet uitsluitend om de pols aan. Breng de
manchet niet om andere delen van het lichaam aan.
• Kleine onderdelen kunnen bij inslikken verstikkingsge-
vaar opleveren voor kleine kinderen. Kinderen moet daar-
om altijd onder toezicht worden gehouden.
Algemene veiligheidsmaatregelen
• De bloeddrukmeter bestaat uit elektronische onderdelen
en precisieonderdelen. De nauwkeurigheid van de meet-
waarden en de levensduur van het apparaat zijn afhanke-
lijk van de zorgvuldige hantering van het apparaat.
• Stel het apparaat niet bloot aan schokken, vocht, vuil,
sterke temperatuurschommelingen en direct zonlicht.
• Laat het apparaat op kamertemperatuur komen voordat
u met de meting begint. Als het meetapparaat rond de
maximale of minimale opslag- en transporttemperatuur is
opgeslagen en in een omgeving met een temperatuur van
145