Ingebruikneming
Ingebruikneming
Vóór elk gebruik
Het volgende controleren:
alle veiligheidsvoorzieningen
het oliepeil van de motor (zie motorhandboek)
de inhoud van de tank
de bandendruk
beplating aan de zijkant, opbouwapparaten, om-
Tanken en oliepeil controleren
Opmerking
De motor is in de fabriek reeds met olie
gevuld – s.v.p. controleren, indien nodig
bijvullen.
Tank loodvrije benzine.
Vul de brandstoftank hoogstens tot 2 cm onder de
onderrand van de vulopening.
Sluit de brandstoftank vast af.
Controleer het oliepeil. Het oliepeil moet tussen de
markeringen „Full/Max." en „Add/Min." liggen (zie
ook motorhandboek).
Bandenspanning controleren
Controleer de bandenspanning van alle wielen en
corrigeer indien nodig (max. bandendruk zie het
opschrift op de banden).
Bestuurdersstoel instellen
van uitvoering en model)
Opmerking
Afhankelijk van uitvoering beschikt het ap-
paraat over een instelbare bestuurdersstoel
met ingebouwde aanwezigheidssensor en
een intrekbare stoelgordel.
Lengterichting verstellen
Neem plaats op de bestuurdersstoel.
Druk de verstelhendel naar links en houd deze
vast
.
Breng de bestuurdersstoel in de gewenste po-
sitie
en laat de verstelhendel los
Bij het loslaten van de verstelhendel opletten
of de stoel goed is vastgeklikt.
Armleuningen instellen
Doe de armleuning naar boven
Draai het instelsegment in de gewenste positie
- 0 = laagste positie
- 3 = hoogste positie
Doe de armleuning weer naar beneden.
769-11757
Chauffeursgewicht instellen
Het instelmechanisme voor de gewichtsafhankelijke
stoelophanging maakt een aanpassing van het
gewicht van de chauffeur mogelijk tussen 56 - 125 kg.
Hardheid van stoel/ draagvermogen
verhogen
Draai de draaiknop met de klok mee naar rechts
tot de gewenste hardheid van de stoel bereikt
is
Hardheid van de stoel/ draagvermogen
verlagen
Draai de draaiknop tegen de klok in naar links tot
de gewenste hardheid van de stoel bereikt is
Stuurkolom instellen
Bovenste deel [B] van de stuurkolom
Maak de spanhendel los tegen de wijzers van de
klok in
Kantel de stuurkolom in de gewenste positie naar
voren
Draai de spanhendel vast met de klok mee
de stuurkolom in deze positie te vergrendelen.
De maaiwerkwielen moeten in de laagste
snijwerkstand altijd minstens 6–12 mm boven de
grond staan. De maaiwerkwielen zijn er niet voor
geconstrueerd om de last van het maaiwerk te
dragen. Zij dienen slechts daarvoor, oneffen terrein
te compenseren.
Verzet de snijwerkwielen altijd gelijkmatig.
Volg ook de aanwijzingen in de
gebruikshandleiding van de motor op.
.
.
:
.
.
.
Opmerking
Het aantal snijwerkwielen varieert afhanke-
lijk van het model.
Gebruik
Let op!
Opmerking
Neem de nationale/gemeentelijke voorschrif-
ten met betrekking tot de gebruikstijden in
acht (evt. bij de verantwoordelijke instantie
opvragen).
NL
.
, om
79