INSTELLING VAN DE WERKLOGICA
Het is mogelijk om verschillende werklogica's van de centrale in te
stellen, door eenvoudig in te grijpen op de dip-switches die zich
op de kaart bevinden.
Hierna worden de functies beschreven die aan elke dip-switch
toegekend zijn.
DIP
BESCHRIJVING
ON
Werking UP / DOWN
1
OFF
STAP-VOOR-STAP-werking
ON
Blokkering automatisering met actieve
inbraakbeveiliging
2
OFF
Automatisering manoeuvreerbaar met actieve
inbraakbeveiliging
Werking UP / DOWN
Impulsen die na de startimpuls op ingangen C1 (opening)
en C2 (sluiting) gegeven worden, veroorzaken de volgende
werksequentie:
OPENING
STAND-BY
SLUITING
STAP-VOOR-STAP-werking
Startimpulsen na de start veroorzaken achtereenvolgens:
opening - stop - sluiting - stop...
Stuuringangen:
C1: stuurt motor 1
C3: stuurt motor 2
Gesynchroniseerde werking van de motoren
LET OP: kan alleen worden gebruikt motoren met mechanische
eindschakelaars zonder centrale raad.
Indien de motoren op gesynchroniseerde wijze werken, zijn C1
en C2 de stuuringangen die voor het besturen van de motoren
gebruikt moeten worden.
Indien de geselecteerde werklogica STAP-VOOR-STAP is, wordt
alleen ingang C1 gebruikt.
In dit geval kan de knop MOT alleen de led MOT1 activeren
omdat de twee motoren als een enkele motor bestuurd worden.
Ook de niveaus van de sensoren zijn enkel en hebben alleen
betrekking op motor 1 (led MOT1).
NIET gesynchroniseerde werking van de motoren
De motoren werken op onafhankelijke wijze.
Ook de programmering van de niveaus van de sensoren en het
bewaren in het geheugen van de afstandsbedieningen vindt op
onafhankelijke wijze plaats
C1
C1
STOP
C2
C2
C1
C1
STOP
C2
C2
C2: NIET GEBRUIKT
C4: NIET GEBRUIKT
NIVEAUS VAN DE SENSOREN
De sensoren kunnen op verschillende niveaus ingesteld worden,
op grond van de specifieke vereisten van elke installatie.
Het niveau van de sensoren kan weergegeven worden via de 5
speciale led's die op de kaart aanwezig zijn.
Hieronder volgen de overeenkomsten tussen de weergegeven
led's en de reële parameters (de aangeduide vakjes duiden op de
default-parameters): Temperatuur-sensor
Brandende
Windsensor
led's
1
10 km/h
2
15 km/h
3
20 km/h
4
30 km/h
5
40 km/h
INSTELLING VAN DE NIVEAUS VAN DE
SENSOREN MET DE KNOPPEN OP DE
CENTRALE
Ga als volgt te werk om het niveau van de sensoren van motor 1
te wijzigen:
1. Druk op de toets MOT en laat deze weer los: de led MOT1
gaat aan.
2. Druk op de toets SENS en laat deze weer los tot de led die bij
de gewenste sensor hoort, gaat branden.
3. De 5 speciale led's tonen het huidige niveau van de sensor.
4. Druk op de toets + om het niveau te verhogen.
5. Druk op de toets - om het niveau te verlagen.
6. Druk op de toets SENS om van sensor te veranderen.
7. Druk, om de programmering te verlaten, een keer op de toets
SENS nadat het niveau van de temperatuursensor ingesteld is,
of wacht 4 seconden zonder op ook maar een enkele toets
te drukken: de led's die op de sensoren en de niveaus duiden,
gaan uit.
LET OP: indien gedurende 4 seconden op geen enkele knop
gedrukt wordt om de niveaus te wijzigen, zal de centrale de
programmeerfase verlaten.
Ga als volgt te werk om het niveau van de sensoren van motor 2
te wijzigen:
1. Druk op de toets MOT en laat deze weer los; de led MOT1
gaat aan.
2. Druk opnieuw op de toets MOT: de led MOT2 gaat aan.
3. Herhaal de procedure voor het starten van de motor 1 vanaf
de stip 2
INWERKINGTREDING VAN DE
WINDSENSOR
Wanneer de windsnelheid gedurende minstens 5 seconden de
ingestelde drempel overschrijdt, geeft de centrale een impuls voor
een sluitmanoeuvre en neemt vervolgens gedurende 8 minuten de
geblokkeerde status aan (aanvaardt geen andere impulsen).
INWERKINGTREDING VAN DE
ZONNENSENSOR
Indien de lichtintensiteit gedurende minstens 8 minuten de
ingestelde drempel overschrijdt, geeft de centrale een impuls voor
een openingsmanoeuvre.
Indien de lichtintensiteit gedurende minstens 8 minuten onder de
ingestelde drempel komt, geeft de centrale een impuls voor een.
- 75 -
Zonnesensor
Temperatuur-
sensor
2 klux
disabilitato
5 klux
0° C
10 klux
5° C
20 klux
10° C
40 klux
15° C