4 - Gevoeligheid: hiermee kunt u de gevoeligheid van detectie instellen van 1 (lage
gevoeligheid) tot 9 (zeer hoge gevoeligheid). Het instellingsbereik kan kleiner worden bij
gebruik van bepaalde frequenties of in geval van een zeer lage inductiviteit van de detec-
tielus (weinig wikkelingen).
5 - Automatische gevoeligheid: de "automatische gevoeligheid" wordt doorgaans inge-
schakeld voor een juiste detectie van lange vrachtwagencombinaties, die een cabine heb-
ben die zich relatief dicht bij de grond bevindt en gemakkelijk gedetecteerd kan worden,
terwijl de hoger gelegen aanhanger moeilijk te detecteren kan zijn, tenzij er een verhoogde
gevoeligheid wordt toegepast.
6 - Frequentie: ter vermijding van interferentie tussen detectoren die zich dicht bij elkaar
bevinden, is het mogelijk de frequentieband te veranderen; deze kan binnen de volgende
limieten worden aangepast van Tabel 7.
Frequentie
F1
F2
F3
F4
7 - Richtingslogica: wanneer de detectie van de "rijrichting" wordt ingeschakeld (alleen
op LP2) is het mogelijk om de detectie in beide dan wel slechts één van de twee richtin-
gen toe te passen.
8 - Configuratie Out 2: als detectielus 2 uitgeschakeld wordt, is het mogelijk de bijbeho-
rende uitgang uit te schakelen.
9 - Stroomstoring: hiermee kan de bescherming tegen stroomstoring worden ingescha-
keld. Met deze functie worden de condities opgeslagen die van kracht waren op het
TABEL 7
Gevoeligheid
1÷7
1÷7
1÷7
1÷9
Inductiviteit detectielus
150÷300
(1000)
< 150 µH
< 80µH
Nederlands - 15