Nederlands
5.2. Elektrische aansluiting
De elektrische aansluiting dient door een plaatselijk
erkend elektrotechnisch bedrijf – overeenkomstig
de geldende voorschriften – te worden uitgevoerd.
• De aansluiting op het net dient via een vaste
aansluitkabel tot stand te worden gebracht.
Deze aansluitkabel moet voorzien zijn van een
stekker of een meerpolige schakelaar met een
contactopeningsbreedte van ten minste 3 mm.
• Controleer de stroomsoort en de spanning van
de netaansluiting,
• Controleer het typeplaatje van de pomp,
• Controleer de aarding,
• Zekering van het net: 10 A, met vertraagde wer-
king,
• De draaistroommotoren moeten ter voorkoming
van overbelasting door de gebruiker worden
voorzien van een motorbeveiligingsschakelaar,
die moet worden afgesteld op de nominale
stroom die op het typeplaatje staat vermeld.
Wisselstroommotoren zijin in de fabriek reeds
voorzien van een ther mi sche motorbeveiliging,
die de motor in geval van overschrijding van
de toegelaten temperatuur ter hoogte van de
wikkelingen uitschakelt. Na afkoeling wordt de
motor automatisch weer ingeschakeld.
• Om de installatie te beschermen tegen druip-
water en de trekontlasting in de kabeldoorvoer
te vrijwaren, moet in een aansluitkabel met pas-
sende buitendiameter worden voorzien (b.v. 05
VV-F 3/5 G 1,5 of AVMH-I 3/5 x 1,5).
• De aansluiting op het net dient conform de klem-
menaansluitschema's voor draai- of wisselstroom
in de klemmenkast van de pomp te geschieden
(zie ook figuur 4).
• Voor pompen in installaties waarbij de tempera-
tuur van het te verpompen medium hoger
ligt dan 90°C, dient een hittebestendige aansluit-
kabel te worden gebruikt.
De aansluitkabel moet zodanig worden aangelegd
dat deze in geen geval in aanraking kan komen
met de buisleiding en/of het pomp- en motorhuis.
Indien nodig moet een defectstroom-veiligheids-
schakelaar (FI-schakelaar) worden aangebracht.
5.3 Werking met een frequentieomvormer
Het toerental van de pomp kan worden geregeld
door deze uit te rusten met een frequentieom-
vormer. Grenswaarden voor de toerentalregeling:
40%n
nom
Raadpleeg de montage- en bedieningsvoorschriften
voor de aansluiting en de werking van de frequen-
tieomvormer.
Om te voorkomen dat de motorwikkeling over-
belast of beschadigd wordt en er eluidshinder zou
ontstaan, mogen er zich ter hoogte van de frequen-
tieomvormer geen spanningstoenamesnelheden
van meer dan 500 V/µs en spanningspieken > 650
V voordoen. Wanneer een dergelijke toenamesnel-
heid van de spanning niet kan worden uitgesloten,
moet tussen de frequentieomvormer en de motor
een LC-filter (motorfilter) worden ingebouwd. De
filter dient door de fabrikant van de frequentieom-
vormer/ filter te worden gemonteerd.
De regeltoestellen met frequentieomvormer die
door Wilo worden geleverd, zijn reeds voorzien van
een filter.
28
≤ n ≤ 100%n
.
nom
6. Inbedrijfname
• Controleer het waterpeil van het reservoir resp.
de toevoerdruk.
Om beschadiging van de gli- jdichtring te voor-
komen, mag de pomp niet drooglopen.
• Bij de eerste ingebruikname en bij toepassingen
van drinkwater moet het systeem eerst grondig
worden gespoeld, zodat er geen verontreinigd
water in de drinkwaterleiding terechtkomt.
• Controle van de draairichting (enkel van toepassing
op draaistroommotoren): schakel de installatie
even aan en controleer of de pomp in de rich-
ting draait die is aangegeven door de pijl op het
pomphuis. Is dit niet het geval, dan dienen de
twee fasen in de klemmenkast van de pomp te
worden verwisseld.
• Enkel van toepassing op draaistroommotoren:
Stel de motorbeveiliging op de nominale stroom
af, zoals aangeduid op het typeplaatje.
• Richt de eventuele vlotterschakelaars resp.
elektroden ter voorkoming van onvoldoende
watertoevoer zodanig dat de pomp uitschakelt
wanneer het waterpeil te sterk daalt en hierdoor
lucht zou worden aangezogen.
• Draai de afsluitklep aan de toevoerzijde en de
ontluchtingsschroef (figuren 1, 2, nr. 3, SW 19)
open tot het te verpompen medium naar buiten
stroomt. Draai de ontluchtingsschroef vervolgens
dicht, de afsluitklep aan de drukzijde open en
schakel de pomp in.
Afhankelijk van de temperatuur van het te ver-
pompen medium en van de systeemdruk, kan er
bij het volledig opendraaien van de ontluchtings-
schroef heet medium in de vorm van vloeistof of
stoom ontsnappen, resp. onder hoge druk uit de
installatie spuiten. Let op: Verbrandingsgevaar!
Afhankelijk van de werking van de pomp of van
de installatie (temperatuur van het te verpompen
medium) kan de gehele pomp erg heet worden.
Risico op verbranding bij aanraking van de
pomp!
Bij een debiet van Q = 0 m3/u mag de pomp maxi-
maal 10 minuten draaien. Het is aanbevolen om de
capaciteit van de pomp bij continue bedrijf te
handhaven op minimum 10% van de nominale
capaciteit.
7. Onderhoud
• De pomp is nagenoeg onderhoudsvrij.
• Tijdens de inloopperiode kunnen er zich lekkage ter
hoogte van de glijringdichting voordoen. Bij grote
lekkageproblemen veroorzaakt door slijtage van
de glijringdichting dient het onderdeel door vak-
personeel te worden vervangen.
• Versterkte geluidsontwikkeling en ongewone tril-
lingen duiden op slijtage van de lagers en moeten
dan door vakpersoneel worden vervangen.
• Voor het uitvoeren van onderhoudswerkzaam-
heden moet de installatie van het spanningsnet
worden losgekoppeld en worden beveiligd tegen
het inschakelen door onbevoegden. Tijdens de
werking mogen er geen werkzaamheden aan de
installatie worden uitge voerd.
• Wanneer de pomp op een niet vorstvrije plaats
wordt opgesteld, of bij langere stilstand, moeten
zowel de pomp als de leidingen tijdens de win-
terperiode worden geledigd: voor het ledigen van
de pomp de aftapschroef openen (figuren 1, 2, nr.
4), voor de toevoerleiding de ontluchtingsschroef
opendraaien, en voor het ledigen van de druklei-
ding een wateruitlaat opendraaien.
WILO SE 10/2017