Let erop dat de toegangsklep voor
papierstoringen is gesloten en dat de
uitvoerbak van de stapelaar of nietmachine/
stapelaar zich in de onderste positie bevindt.
Wacht totdat GEREED op de display van
het bedieningspaneel van de printer
verschijnt.
2
1
Als u een nietmachine/stapelaar gebruikt,
zorgt u ervoor dat de nietjescassette
(bijschrift 1) is geïnstalleerd en dat de
nietmachine is vastgeklikt in de gesloten
positie (bijschrift 2).
Controleer of het lampje op de voorkant van
de stapelaar of nietmachine/stapelaar groen
brandt. Als het lampje oranje brandt, knippert
of uit is, raadpleegt u "Uitleg
accessoirelichtjes voor de stapelaar en
nietmachine/stapelaar" in de
gebruikershandleiding op de cd-rom die bij
de printer is geleverd.
28
Zet de printer aan.
Als u van alle functies van de stapelaar of
nietmachine/stapelaar gebruik wilt kunnen
maken, moet de printerdriver op de computer
worden geconfigureerd, zodat deze de
stapelaar of nietmachine/stapelaar herkent.
Ga voor Windows
®
naar het venster
Printereigenschappen. Schakel op het
tabblad Apparaatinstellingen het
selectievakje voor de stapelaar of
nietmachine/stapelaar in.