nl
|
Gebruik
4.2
Controles voor gebruik
1. Bevestig indien nodig de uittrekbare draagband aan een van de twee
bevestigingsringen.
2. Laad de accu van de warmtebeeldcamera volledig op (de LED van de
laadschaal brandt dan groen).
3. Controleer de warmtebeeldcamera visueel: Er mag geen beschadiging zijn.
4. Verwijder indien nodig condensvocht met een zachte doek van het IR-
cameravenster.
4.3
Tijdens het gebruik
Wanneer de warmtebeeldcamera herhaaldelijk of gedurende langere
periodes wordt blootgesteld aan omgevingstemperaturen van meer dan 60 °C,
zonder dat deze kan afkoelen, kan de beeldkwaliteit aangetast worden, kan het
warmtebeeld verloren gaan, of kunnen interne componenten beschadigd raken.
Tussen missies in omgevingen met hoge temperaturen moet voldoende tijd
voor het afkoelen worden aangehouden.
4.3.1
Warmtebeeldcamera in- en uitschakelen
1. Om de warmtebeeldcamera aan te zetten, moet u de aan/uit-knop
indrukken. Er verschijnt een startscherm, daarna wordt het warmtebeeld
weergegeven.
2. Om de warmtebeeldcamera uit te schakelen, houdt u de aan/uit-knop
ingedrukt tot 3-2-1 op het display verschijnt en de warmtebeeldcamera
wordt uitgeschakeld.
4.3.2
Temperatuurindicatie wijzigen
Voorwaarden
–
De warmtebeeldcamera moet uitgeschakeld zijn.
1. Om de temperatuurindicatie te wijzigen van °C in °F of omgekeerd, houdt u
de aan/uit-knop ingedrukt totdat de camera wordt ingeschakeld, de graden
op de kleurenschaal veranderen, en de gemiddelde temperatuur wordt
weergegeven.
50
4.4
Na het gebruik
1. De warmtebeeldcamera uitschakelen.
2. Warmtebeeldcamera reinigen.
3. Controleren of de warmtebeeldcamera beschadigd is. Indien er schade
wordt geconstateerd, dient de warmtebeeldcamera ter reparatie naar
Dräger te worden opgestuurd.
4. Warmtebeeldcamera opladen.
Dräger adviseert de warmtebeeldcamera in de laadschaal te bewaren,
zodat de accu regelmatig wordt bijgeladen.
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger UCF FireVista