ELEKTRISCH CIRCUIT
ON
RESET
1.
2.
Figuur 6 - Elektrisch circuit.
IDENTIFICATIE VAN PROBLEMEN
WAARGENOMEN
MOGELIJKE OORZAAK
PROBLEEM
De ventilator
1. Netvoeding ontbreekt
slaat niet aan en
de vlamgaat niet
branden
2. Eventuele besturingseenheid is
foutief ingesteld
3. Besturingseenheid is defect
4. Wikkeling van de motor is doorge-
brand of gebroken
De ventilator slaat
1. Ontsteking is defect
aan, maar de
vlamgaat of blijft
niet branden
2. Vlamcontrole-instrument is defect
3. Detectiecel werkt niet
4. Er komt geen of onvoldoende olie
bij debrander terecht
5. Elektromagnetische klep werkt niet
De ventilator slaat
1. Te weinig verbrandingslucht
aan en de vlam
gaatbranden, maar
produceert rook
2. Te veel verbrandingslucht
3. Gebruikte olie is vuil of bevat water
4. Er is lucht in het oliecircuit aanwe-
zig
5. Te weinig olie bij de brander
6. Te veel olie bij de brander
De generator
1. Afdichting elektromagnetische klep
wordt niet uitge-
is defect
schakeld
De ventilator wordt
1. Vlamcontrole-instrument is defect
niet uitgeschakeld
OFF
3.
4.
1. Bouton-poussoir de réarmement,
2. Prise pour thermostat ambiant,
3. Interrupteur principal,
4. Cordon d'alimentation.
OPLOSSING
1a. Controleer de specificaties van het elektriciteitsnet
1b. Controleer de werking en de stand van de schakelaar
1c. Controleer of de zekering intact is
2. Controleer of de instelling van het controleinstrument correct is (de
ingestelde temperatuur van de thermostaat moet bijvoorbeeld ho-
ger zijn dan de kamertemperatuur)
3. Vervang het controle-instrument
4. Vervang de motor
1a. Controleer de aansluitingen van de ontstekingskabels op de elek-
troden en op de transformator
1b. Controleer de positie van de elektr. en hun onderlinge afstand aan
de hand van het schema
1c. Verzeker u ervan dat de elektroden schoon zijn
1d. Vervang de ontstekingstransformator
2. Vervang het instrument
3. Reinig of vervang de detectiecel
4a. Controleer of de pomp/motor-combinatie intact is
4b. Verzeker u ervan dat er geen licht in het oliecircuit terecht is geko-
men door de afdichting van de leidingen en van de filterbescher-
ming te controleren
4c. Reinig of vervang zonodig de straalpijp
5a. Controleer de elektrische aansluiting
5b. Controleer de TS-thermostaat (Fig. 12)
5c. Reinig en vervang eventueel de elektromagnetische klep
1a. Verwijder alle mogelijke obstakels van de aanzuigleidingen en/of
luchtstroom
1b. Controleer de positie van de luchtregelring
1c. Reinig de verbrandingsschijf
2. Controleer de positie van de luchtregelring
3a. Vervang de gebruikte olie door schone olie
3b. Reinig het oliefilter
4. Controleer de afdichting van de buizen en de bescherming van het
oliefilter
5a. Controleer de waarde van de branstoffen
5b. Reinig of vervang de straalpijp
6a. Controleer de waarde van de branstoffen
6b. Vervang de straalpijp
1. Vervang de elektromagnetische klep
1. Vervang het instrument
4
nl