Opmerking: De in rust geopende (NO) en de gemeenschappelijke (COM) relaiscontacten zijn verbonden wanneer
het relais is ingeschakeld. De in rust gesloten (NC) en de gemeenschappelijke relaiscontacten zijn aangesloten
wanneer het relais is uitgeschakeld.
1. Schakel een relais als volgt in:
a. Druk op menu, selecteer vervolgens INSTELLINGEN SYSTEEM > ANALYSER
CONFIGUREREN > INSTELLINGEN UITGANGEN > RELAIS SETUP > [selecteer een
relais].
b. Selecteer KIES > [naam analyser].
2. Selecteer een optie.
Opmerking: Selecteer achtereenvolgens PARAMETERKEUZE, KIES FUNCTIE en ACTIVEREN.
Optie
ACTIVEREN
KIES
PARAMETERKEUZE Hiermee stelt u het kanaal in dat op het relais wordt weergegeven.
KIES FUNCTIE
TRANS.INSTEL.
FAALVEILIG
• ALARM functie (zie
Optie
LAAG ALARM
HOOG ALARM
HYST.LAAG
226 Nederlands
Beschrijving
De opties voor ACTIVEREN wijzigen op basis van de bij KIES
FUNCTIE gekozen instelling. Raadpleeg de volgende tabellen voor het
configureren van het relais.
GEEN: hiermee wordt het relais uitgeschakeld. [naam van de
analyser]: hiermee wordt het relais ingeschakeld.
Opmerking: Selecteer geen kanaal met het symbool "~" (Bijvoorbeeld 4-
~SAMPLE4). Kanalen die het symbool "~" bevatten, worden niet gemeten.
ALARM (standaard): zet het relais aan wanneer de meetwaarde hoger
is dan de hoge alarmwaarde of lager dan de lage alarmwaarde.
DOSERING: zet het relais aan als een meetwaarde hoger (of lager) is
dan de instelwaarde. BELUCHTING: schakelt het relais in en uit als een
proceswaarde een bovenste of onderste limiet bereikt. ROOSTER: zet
het relais aan op geselecteerde tijden, ongeacht de meetwaarde.
WAARSCHUWING: zet het relais aan als er een waarschuwing of een
storing is. PROCESGEBEURTENIS: zet het relais aan wanneer de
analyser een geselecteerde handeling uitvoert.
Stelt het relais in op actief (aan) of inactief (uit) wanneer er een fout
optreedt als de ERROR STOPMODUS is ingesteld op
VERPLAATSUITVOER. De standaardinstelling is UIT (inactief).
Raadpleeg
Hold-modus voor fouten instellen
JA: zet de normale staat voor de relais op actief (aan). NEE: zet de
normale staat voor de relais op inactief (uit).
Afbeelding
5)
Beschrijving
Stelt de waarde in waarop het relais geactiveerd wordt als reactie op een
afnemende meetwaarde. Als bijvoorbeeld het lage alarm is ingesteld op
1,0 en de meetwaarde daalt tot 0,9, dan wordt het relais geactiveerd.
Stelt de waarde in waarop het relais geactiveerd wordt als reactie op een
toenemende meetwaarde. Als bijvoorbeeld het hoge alarm is ingesteld op
1,0 en de meetwaarde stijgt tot 1,1, dan wordt het relais geactiveerd.
Stelt het bereik in waarbinnen het relais actief blijft nadat de meetwaarde
stijgt tot boven de waarde van het lage alarm. Bijvoorbeeld, als het lage
alarm is ingesteld op 1,0 en de lage hysterese staat ingesteld op 0,5, dan
blijft het relais aan tussen 1,0 en 1,5.
op pagina 232.