Informatie Van Het Voorbeeld - marklin 210 Serie Manual De Instrucciones

Informations concernant la locomotive réele
Pour le trafic voyageurs lourd sur la ligne sinueuse Munich
– Lindau qui, à l'époque, n'était pas encore électrifiée, la DB
réfléchit à augmenter la puissance des locomotives de la
série V 160 afin d'accélérer et d'augmenter la rentabilité de la
liaison Munich-Zurich. La V 160 était conçue pour le service
mi-lourd et la Deutsche Bundesbahn décida donc à faire
l'acquisition de 8 locomotives diesel de la série 210 avec tur-
bine à gaz. D'un point de vue optique et technique, la BR 210
était presque identique à la BR 218, mais la vitesse maximale
étant de 160 km/h, le dispositif de freinage dû être renforcé. Si
la puissance requise augmentait, la turbine à gaz – fabriquée
par Klöckner-Humboldt-Deutz - se mettait en route, avec une
vitesse de rotation de 19250 tours/min. La turbine fonction-
nait également avec du diesel, les gaz d'échappement étant
acheminés vers l'extérieur via une cheminée située sur le
toit de la locomotive. C'est d'ailleurs cette cheminée qui la
distinguait de la BR 218, d'allure très similaire. Grâce au gain
de puissance généré par la turbine à gaz, les 8 locomotives
diesel, toutes affectées au dépôt de Kempten à partir de 1970,
passèrent pour être les locomotives diesel à quatre essieux
les plus puissantes d'Allemagne.
Suite à cela, les responsables ferroviaires décidèrent de faire
démonter les turbines à gaz et de réduire la vitesse maximale
à 140 km/h. Les locomotives de la série 218 furent ainsi
adaptées, immatriculées dans la série 218.9 et les trains furent
remorqués en double traction.

Informatie van het voorbeeld

Voor het zware passagiersverkeer op de destijds niet-
geëlektrificeerde, kronkelige traject van München naar
Lindau dacht men bij de DB aan een vermogenstoename
van de locomotieven van de serie V 160, om de verbinding
München - Zürich sneller en efficiënter te kunnen bedienen.
De V 160 was voor de middelzware dienst ontworpen,
en zo besloot men bij de Deutsche Bundesbahn om 8
diesellocomotieven van de serie 210 met een gasturbine als
extra aandrijving uit te rusten. De BR 210 was optisch en
technisch nagenoeg identiek als de BR 218, maar omdat de
topsnelheid bijna 160 km/u bedroeg, moest de reminstallatie
echter worden versterkt. Wanneer een hoger vermogen was
vereist, werd de gasturbine, vervaardigd door Klöckner-
Humboldt-Deutz, met een toerental van 19.250 toeren/
min bijgeschakeld. De turbine werd eveneens met diesel
aangedreven en de uitlaatgassen gingen via een rookkanaal
op het dak van de locomotief naar buiten. Dit rookkanaal is
ook optisch een opvallend onderscheid met de zeer nauw
verwante BR 218. Door de vermogenstoename, die dankzij
de gasturbine werd verkregen, golden de 8 dieselloco-
motieven, die allemaal vanaf 1970 in BW Kempten waren
gestationeerd, als de sterkste vierassige diesellocomotieven
in Duitsland.
Daarna besloten de verantwoordelijken van de spoorwegen
om de gasturbines te laten demonteren en de topsnelheid
tot 140 km/u te laten dalen. Daardoor werden de locomotie-
ven van de serie 218 aangepast, als BR 218.9 ingedeeld en
voor treinen in dubbele tractie gebruikt.
5