Configuratie
Er is een vierweg-DIP-schakelaar voor bepaalde configuratie-opties
aangebracht.
SW1-1 (DT)
Blokkeren bij overtemperatuur. Als deze schakelaar is ingeschakeld en
de thermische sensor (optie) te heet wordt, zal de motoruitgang
automatisch worden geblokkeerd om oververhitting te voorkomen. Als
er geen thermische sensor is gemonteerd, moet deze uitgeschakeld
blijven.
SW1-2 (LT)
Vergrendelen bij overtemperatuur. Als deze schakelaar is ingeschakeld
en de thermische sensor (optie) te heet wordt, wordt er bij
overtemperatuur vergrendeld. Hierdoor zal een onverwachte activering
van de aandrijving worden voorkomen, nadat de temperatuur van het
koellichaam weer gedaald is. De vergrendelingstoestand kan worden
gereset door de ingang voor resetten "laag" te zetten of de voeding uit
te schakelen.
SW1-3 (CC)
Stroomsturing. Deze schakelaar bepaalt of de "chopping" van de
stroomsturing wordt uitgevoerd aan de transistoren van de bovenste
aandrijving of die van de onderste aandrijving. Deze blijft gewoonlijk
uitgeschakeld voor een efficiënter gebruik, maar kan bij lage
stroominstelwaarden geringe voordelen met betrekking tot de
stroomsturing bieden.
SW1-4 (SS)
Slave sync. Als deze schakelaar is ingeschakeld, is de "chopping"-
oscillator geblokkeerd. Deze moet alleen worden gebruikt voor "slave"-
eenheden in meerassig gesynchroniseerde systemen, waarbij een
andere eenheid het signaal voor "master chopping" levert.
Instelling motorstroom
De uitgangsstroom per fase wordt meestal als volgt met behulp van
een vierweg-DIP-schakelaar ingesteld:
Schakelaarinstelling
SW2-1
SW2-2
SW2-3
Uit
Uit
Uit
Uit
Uit
Uit
Uit
Uit
Aan
Uit
Uit
Aan
Uit
Aan
Uit
Uit
Aan
Uit
Uit
Aan
Aan
Aan
Uit
Uit
Aan
Uit
Uit
Aan
Uit
Aan
Aan
Uit
Aan
Aan
Aan
Uit
Aan
Aan
Aan
Aan
Aan
Aan
De bovenstaande instellingen gelden bij benadering en kunnen door de
weerstand en inductantie van de motor worden beïnvloed. De
uitgangsstroom kan het beste tijdens de inbedrijfstelling met behulp
van een analoge meter worden gecontroleerd.
De motorstroom kan worden verlaagd ten opzichte van de waarde die
op de DIP-schakelaar is ingesteld, door een weerstand vanaf de
ingang voor het programmeren van de stroom op 0 V aan te sluiten.
Deze functie kan worden gebruikt om de fasestroom in te stellen met
de connector waarop de eenheid is aangesloten of om de motorstroom
te verminderen bij toepassing van een extern signaal, zoals bij
stilstand.
De externe weerstand moet zodanig worden gekozen dat de vereiste
spanning aan de ingang voor het programmeren van de stroom wordt
verkregen, d.w.z. ongeveer 0,47 x de vereiste stroom per fase.
Nominale uitgangsstroom
SW2-4
per fase
Uit
0,0A
Aan
0,5A
Uit
0,9A
Aan
1,2A
Uit
1,3A
Aan
1,85A
Aan
2,1A
Uit
2,3A
Aan
2,5A
Uit
2,7A
Aan
3,0A
Aan
3,1A
Uit
3,3A
Aan
3,5A
Thermische beveiliging
(door de gebruiker aan te brengen optie)
Er mag een thermische sensor worden aangebracht om oververhitting
van het koellichaam en de uitvoerapparaten te voorkomen. De sensor
moet van een schakelend type zijn dat het contact verbreekt bij een te
hoge temperatuur, zoals de AIRPAX type 67L080; deze grijpt in bij een
temperatuur van 80°C. Dit apparaat mag aan de steun van het
koellichaam worden vastgeklemd en op punt SW3 worden
vastgesoldeerd.
Deze voorziening waarschuwt de overtemperatuur-uitgang dat het
koellichaam te heet is. Deze toestand kan worden vergrendeld door
schakelaar SW1-2 (LT) in te schakelen. De aandrijving kan bij
overtemperatuur automatisch worden geblokkeerd door schakelaar
SW1-1 in te schakelen.-
Status-LED's (door gebruiker aan te brengen optie)
De gebruiker heeft de mogelijkheid om vijf lichtgevende diodes voor
weergave van de status aan te brengen. Deze kunnen op de daarvoor
bestemde plaatsen aan de voorkant van de printplaat worden
vastgesoldeerd.
LED1
groen
LED2
geel
LED3
rood
storing door overtemperatuur vastgesteld
LED4
rood
storing door overbelasting vastgesteld
LED5
geel
Oscillator op printplaat
(door gebruiker aan te brengen optie)
Er kan door het aanbrengen van enkele componenten een eenvoudige
spanningsgeregelde oscillator op de besturingskaart worden
gerealiseerd. Deze delen bevinden zich onderaan de voorkant van de
kaart (aan de rand) en kunnen worden vastgesoldeerd zonder dat het
koellichaam verwijderd hoeft te worden. De uitgang van deze oscillator
kan rechtstreeks op de stappuls-ingang (pen 14c) worden aangesloten.
De externe regelingen voor de oscillator kunnen worden aangesloten
via
de
32-polige-connector
frontpaneelregelingen nodig zijn - via een 5-pens MOLEX-connector
(P3).
Oscillatorbediening
De oscillator wordt gewoonlijk als volgt bediend:
1. De oscillator wordt bij het basistoerental gestart door de
werkschakelaar in te schakelen terwijl de schakelaar voor het basis-
of hoge toerental op het basistoerental is ingesteld. Dit
basistoerental moet zodanig worden gekozen dat het veilig binnen
het "pull-in"-gebied van de motor/aandrijving-combinatie en bij
voorkeur
boven
het
basistoerental wordt bepaald door de C-frequentie en de VR1-
instelling.
2. Het hoge toerental kan worden gekozen door de schakelaar voor
basis- of hoog toerental op hoog toerental te zetten. De oscillator zal
daarna naar het hoge toerental gaan. Dit hoge toerental wordt
ingesteld door VR2, waarvan het bereik wordt bepaald door R-freq.
en C-freq. De oploopsnelheid wordt bepaald door de tijdconstante
van R27 (100K?) en de C-ramp.
3. Men kan daarna de oscillator weer naar het basistoerental laten
terugkeren door de schakelaar voor basis- of hoog toerental naar het
basistoerental te schakelen.
4. Wanneer het toerental naar de basiswaarde is gedaald, kan de
oscillator worden geblokkeerd door de werkschakelaar uit te zetten.
De motor mag alleen bij het basistoerental worden ingeschakeld,
uitgeschakeld of van draairichting worden veranderd.
V10745
Stroom is ingeschakeld
Uitgang is geblokkeerd
uitgang rustfase
(DIN41612)
of
-
resonantiefrequentiegebied
indien
er
ligt.
Dit
25