6 Onderhoud en reiniging
Periodiek onderhoud
Controleer periodiek, minstens om de zes maanden, het volgende:
1. Controleer of het statuslampje van de CPRmeter groen knippert. Als
het statuslampje niet om de 5 seconden groen knippert: zie hoofdstuk 7,
Problemen oplossen.
2. Controleer of er een patiëntenpleister is aangebracht op de CPRmeter en
of de folie erop blijft zitten. Vervang de patiëntenpleister bij niet-gebruik
minstens om de 2 jaar.
3. Vervang de batterij in overeenstemming met de batterijcontrole (verderop),
eveneens minstens om de 2 jaar.
4. Vervang de patiëntenpleister telkens als de achterklep wordt geopend.
Batterijcontrole
De CPRmeter controleert voortdurend de spanning van de batterij. Als er
te weinig spanning beschikbaar is voor een complete reanimatiecyclus, wordt
op de volgende manieren visueel aangegeven dat de batterij moet worden
vervangen voordat het apparaat opnieuw wordt gebruikt:
–
Het groene statuslampje knippert als de
CPRmeter is uitgeschakeld NIET om de vijf
seconden groen.
–
Wanneer de CPRmeter wordt ingeschakeld,
wordt in de rechterbovenhoek van de display
een klein pictogram weergegeven dat een te
lage batterijspanning aangeeft.
–
Wanneer de CPRmeter wordt uitgeschakeld,
wordt in de display een groot pictogram
weergegeven dat een te lage batterijspanning
aangeeft.
BELANGRIJK: Als de spanning tijdens gebruik te laag wordt voor
verder gebruik van de CPRmeter, wordt het pictogram dat een te lage
batterijspanning aangeeft gedurende tien seconden weergegeven en wordt
het apparaat vervolgens automatisch uitgeschakeld.
WAARSCHUWING: Onderbreek de reanimatie niet om de batterij te
vervangen. Zet de reanimatie voort zonder feedback van de CPRmeter.
Vervanging van de batterij
1. Verwijder de patiëntenpleister van de achterkant van de CPRmeter.
2. Schroef de achterklep los met een (niet meegeleverde) platte
schroevendraaier of munt en verwijder de klep.
3. Verwijder de oude batterij en gooi deze weg.
4. Breng een nieuwe batterij aan in de batterijruimte. Let op de richting
die in de ruimte wordt aangegeven door het batterijsymbool.
Zie hoofdstuk 12, Specificaties, voor de specificaties van de batterij.
5. Zorg ervoor dat het ontluchtingsmembraan in de achterklep niet vervuild
raakt of scheurt.
187