14. Gebruik van dit product door onbevoegden, op
welke wijze dan ook, kan tot verwondingen leiden.
15. Reparaties mogen uitsluitend door gekwalificeerd
personeel worden uitgevoerd.
16. Gebruik uitsluitend de originele reserveonderdelen.
17. Gebruik een veiligheidsbril en gehoorbescherming.
Andere gevaren
Zelfs wanneer het elektrische apparaat op de juiste
manier wordt gebruikt en alle betreffende
veiligheidsmaatregelen worden opgevolgd, kunnen de
hiernagenoemde gevaren zich nog altijd voordoen, ten
gevolge van het ontwerp van het elektrische apparaat
dat voor de bedoelde werkzaamheden nodig is:
- contact met het apparaat in het zaaggebied;
- gevaren die in verband staan met de flexibele
voedingskabel.
Voor de eerste keer het elektrische
apparaat bedienen
De draagbare lintzaagmachines zijn ontworpen als
Klasse I apparaten, met de keuze 1-fase wisselstroom
of 3-fase wisselstroom, die aan de voorwaarden van
Beschermingsgraad IP44 voldoen en zijn uitgerust met
een aardingsverbinding
- Controleer of het eigenlijke lichtnetvoltage goed is
(zie het typeplaatje).
- Controleer de draairichting (zie de pijl op de
behuizing van de motor).
- De schakelaar die in de rechterhendel zit ingebouwd
is beschermd tegen onbedoeld gebruik. Om het
apparaat aan te zetten, moet u eerst de
veiligheidsschakelaar induwen (12) die zich op de
voorkant van de keuzeschakelaar-hendel (11)
bevindt en daarna de hendel draaien terwijl u de
veiligheidsschakelaar ingedrukt houdt.
- Dan kan de veiligheidsschakelaar worden
losgelaten, maar de keuzeschakelaar-hendel moet in
de ON-stand worden gehouden. Het elektrische
apparaat schakelt automatisch uit wanneer de
hendel wordt losgelaten. In het algemeen is de
zaagrichting omhoog als u langs een gemarkeerde
lijn zaagt. Indien nodig is het mogelijk om de
zaagrichting te veranderen zodat het zaaglint naar
beneden loopt.
- Om het elektrische apparaat makkelijk te vervoeren,
op te bergen of weg te leggen tijdens het werk wordt
aangeraden om de transportinrichting (accessoires)
te gebruiken.
- Voor klussen waarbij de volledige zaaghoogte niet
nodig is, wordt aangeraden om de instelbare
geleideverlengers (accessoires) te gebruiken om
betere geleiding van het zaaglint te bereiken. Deze
geleideverlenger moet in het lagere gedeelte van de
behuizing van het apparaat worden ingestoken in
plaats van in de standaard zaaglintgeleider. De
effectieve zaaghoogte kan zo worden gevarieerd
tussen 200 mm en 280 mm.
NL
Montage van het zaaglint
- Plaats het elektrische apparaat op een vlakke
ondergrond zodat het niet kan kantelen.
- Maak de stervormige handmoer (3) op het lagere
deel van de behuizing van het apparaat los.
- Verwijder beide beschermkappen (9, 10) door beide
borgveren (1, 2) gelijktijdig in te drukken.
- Maak de vleugelmoeren (8) van de vier
zaaglintgeleiders los en duw deze terug.
- Wanneer u het zaaglint plaatst, zorg er dan voor dat
de zaagrichting van de zaagtanden overeenkomt
met de draairichting. Anders moet het zaaglint
worden omgedraaid.
- Span het zaaglint lichtjes op met de stervormige
handmoer (3) en draai het aandrijfwiel even met de
hand.
Controleer of het zaaglint in het midden van het
wieloppervlak loopt.
- Pas, indien nodig, het lopen van het zaaglint aan met
behulp van de vleugelmoer (4). De borgmoer (5)
moet eerst worden losgedraaid en na correctie van
het lopen van het zaaglint weer worden
vastgedraaid.
Na vervanging van het zaaglint door een nieuw lint of
een breder/smaller zaaglint is het niet nodig om het
lopen van het zaaglint aan te passen, maar wel de
zaaglintgeleiders.
- Span het zaaglint met behulp van de handmoer (3).
- Duw alle vier zaaglintgeleiders met de
vleugelmoeren (8) naar voren totdat de geleidepen
(6) voor achtergeleiding de achterkant van het
zaaglint raakt.
- Duw de geleidebus (7) voor dwarsgeleiding van het
zaaglint zo ver naar voren dat de zaagtanden buiten
de geleidebus lopen.
- Plaats de geleidepen op een afstand van ongeveer
1 mm van het zaaglint en draai de vleugelmoer aan.
Uitsluitend wanneer er zaagdruk wordt toegepast
mag het zaaglint de achtergeleiding raken en zelfs
dan mogen de zaagtanden de geleidebussen niet
raken.
- Zet beide beschermkappen weer op hun plaats
(9, 10).
Barsten in het zaaglint voorkomen
Het correct uitlijnen van het zaaglint
De uitlijning van het zaaglint dient zodanig te zijn dat
het lint in het midden van de coating op het oppervlak
van het aandrijfwiel ligt. Onder geen beding mogen de
tanden voorbij de rand van de coating op het
aandrijfwiel steken, omdat het zaaglint anders de
neiging heeft om krom te trekken of te breken.
Instelling van de achtergeleiding van het
zaaglint
De afstand tussen de achterkant van het zaaglint en de
geleidepen voor achtergeleiding moet 1 mm zijn
wanneer de zaag zonder belasting loopt. De achterkant
van het zaaglint mag de achtergeleiding uitsluitend
raken tijdens het zagen, anders raken de achterkant
van het zaaglint en de geleider oververhit, wat
resulteert in buitensporige spanning en vorming van
barsten.
27