C Bediening
1
Veiligheidsvoorschriften voor gebruik van het interne transportmiddel
Rechten, plichten en gedragregels voor de bestuurder: de chauffeur moet
onderricht hebben ontvangen in zijn rechten en plichten en in de bediening van het
interne transportmiddel, en moet vertrouwd zijn met de inhoud van deze handleiding.
De vereiste rechten moeten hem worden verleend.
Verbod op gebruik door onbevoegden: de chauffeur is tijdens de gebruikstijd
verantwoordelijk voor het interne transportmiddel. U moet onbevoegden verbieden
met het interne transportmiddel te rijden of het te bedienen. U mag geen personen
meenemen of optillen.
Beschadigingen en gebreken: beschadigingen en overige gebreken aan het
interne transportmiddel of aanbouwapparaat moet u onmiddellijk melden aan de
toezichthouder. U mag bedrijfsonveilige interne transportmiddelen (bijvoorbeeld met
versleten wielen of defecte remmen) niet gebruiken voordat ze zijn gerepareerd
volgens de voorschriften.
Reparaties: de bestuurder mag zonder speciale opleiding en toestemming geen
reparaties of veranderingen aan het interne transportmiddel doorvoeren. U mag het
functioneren van de veiligheidsvoorzieningen of schakelaars in geen geval
veranderen of blokkeren.
Gevarenbereik: het gevarenbereik is het bereik, waarbinnen de rij- en hefbewe-
gingen van het interne transportmiddel, diens lastopnamemiddelen (bijvoorbeeld
vorktanden of aanbouwapparaten) of de last een gevaar betekenen voor personen.
Hiertoe behoort ook het bereik waar afvallende last of een dalende / afvallende
werkinrichting kan terechtkomen.
F
U moet onbevoegden uit het gevarenbereik sturen. Bij gevaar voor personen moet u
tijdig een waarschuwing geven. Wanneer onbevoegden ondanks opdracht daartoe
het gevarenbereik niet verlaten, moet u het interne transportmiddel onmiddellijk tot
stilstand brengen.
Veiligheidsvoorzieningen en waarschuwingsplaten: leef de hier beschreven
veiligheidsvoorzieningen, waarschuwingsplaten en -aanwijzingen beslist na.
C 1