INBEDRIJFSTELLING EN ONDERHOUD
INBEDRIJFSTELLING EN ONDERHOUD
8 INBEDRIJFSTELLING
Verricht de inbedrijfstelling van het apparaat als aan het einde
van de montage alle dichtingscontroles zijn verricht.
Verifieer of de hoofdschakelaar van de installatie is geactiveerd,
geplaatst op "ON", om de weerstand in te schakelen.
Controleer of de ketel correct werkt als deze in werking is ge-
steld:
− Schakel de weerstand uit en weer in door de ijking van
de regelthermostaat te wijzigen.
9 REGELING
REGELING VAN DE TEMPERATUUR
De temperatuur kan geregeld worden door aan de knop van de
thermostaat te drukken, zie de onderstaande afbeeldingen.
In het geval van eenfasige versies kan de temperatuur van de
weerstand worden geregeld tussen 30°C en 70°C. In het geval
van driefasige versies kan de temperatuur echter worden gere-
geld tussen 9°C en 75°C.
EENFASIG
R
Regeling knop
DRIEFASIG
R
Regeling knop
Inbedrijfstelling en onderhoud
DEBLOKKERING VEILIGHEIDSTHERMOSTAAT
EENFASIG
T
M Knop regelthermostaat
9
Bij een ingreep moet de veiligheidsthermostaat met de hand
gedeblokkeerd worden. Druk de deblokkeerknop in met een
schroevendraaier of priem. Daarvoor moet de temperatuur die
door de sensor gemeten wordt lager zijn dan 90°C.
R
DRIEFASIG
R
T
M Knop regelthermostaat
9
Bij een ingreep moet de veiligheidsthermostaat met de hand
gedeblokkeerd worden. Druk de deblokkeerknop in met een
schroevendraaier of priem. Daarvoor moet de temperatuur die
door de sensor gemeten wordt lager zijn dan 90°C.
76
M
Veiligheidsthermostaat
Bij een temperatuurstijging treedt de handmatig resetbare
veiligheidsthermostaat in werking. De ingreep van de vei-
ligheidsthermostaat wordt niet gemeld, maar kan waarge-
nomen worden door de temperatuur in de ketel te meten
(T>95°C).
M
Veiligheidsthermostaat
Bij een temperatuurstijging treedt de handmatig resetbare
veiligheidsthermostaat in werking. De ingreep van de vei-
ligheidsthermostaat wordt niet gemeld, maar kan waarge-
nomen worden door de temperatuur in de ketel te meten
(T>98°C).
T
T