12. Opsporen van storingen
Waarschuwing
Voordat u met werkzaamheden aan de
pomp begint, dient u er zeker van te zijn
dat de voedingspanning naar de pomp is
uitgeschakeld en niet per ongeluk kan wor-
den ingeschakeld.
Storing
1.
Motor draait niet na
te zijn ingescha-
keld.
2.
De motorbeveili-
ging schakelt de
motor uit zodra de
voedingspanning is
ingeschakeld.
3.
De motorbeveili-
ging schakelt de
motor soms uit.
4.
De motorbeveili-
ging heeft de motor
niet uitgeschakeld,
maar de pomp
draait niet.
5.
De pomp draait
maar geeft geen
vloeistof, of de
pompvermogen is
niet constant.
6.
Lekkage van de
asafdichting.
7.
Geluid.
194
Oorzaak
a)
Storing in voedingsspanning.
b)
Zekeringen zijn doorgebrand.
c)
De motorbeveiliging heeft de motor
uitgeschakeld.
d)
Thermische beveiliging is geacti-
veerd.
e)
Hoofdgeleiders in de motorbeveiliging
maken geen contact of de spoel is
defect.
f)
Het stuurstroomcircuit is defect.
g)
Motor is defect.
a)
Eén zekering doorgebrand/de auto-
matische schakelaar is geactiveerd.
b)
Geleiders in de motorbeveiliging zijn
defect.
c)
Kabelaansluiting zit los of is defect.
d)
Motorwikkeling is defect.
e)
Pomp is mechanisch geblokkeerd.
f)
De motorbeveiliging is te laag inge-
steld.
a)
De motorbeveiliging is te laag inge-
steld.
b)
Lage spanning tijdens piekuren.
a)
Controleer 1 a), b), d), e) en f).
a)
De zeef van de pomp is gedeeltelijk
geblokkeerd met vuil.
b)
Vloeistofniveau in de tank is te laag.
c)
Pomp zuigt lucht aan.
a)
Asafdichting is defect.
a)
Cavitatie.
b)
De pomp draait niet soepel (wrijvings-
weerstand) omdat de pompas niet
goed staat.
c)
Gebruik van een frequentie-omvor-
mer.
Oplossing
Sluit de voedingsspanning aan.
Vervang de zekeringen.
Schakel de motorbeveiliging weer in.
Reset de thermische beveiliging.
Vervang geleiders of de magnetische
spoel.
Repareer het stuurstroomcircuit.
Vervang de motor.
Vervang de zekering/schakel de auto-
matische schakelaar weer in.
Vervang de contacten van de motor-
beveiliging.
Maak de kabel vast of vervang deze.
Vervang de motor.
Maak de mechanische blokkering van
de pomp ongedaan.
Stel de motorbeveiliging correct in.
Stel de motorbeveiliging correct in.
Herstel constante voedingspanning.
Reinig de zeef.
Verhoog het vloeistofniveau.
Controleer de zuigomstandigheden.
Vervang de asafdichting.
Controleer de zuigomstandigheden.
Stel de pompas goed af.
Zie paragraaf
7.1 Gebruik van een
frequentie-omvormer.